Bij levendbarende aquariumvissen vormen de uit Mexico afkomstige
goodeïden een aparte groep waarin 41 soorten zijn opgenomen. Deze
vissen hebben een afwijkende voortplanting; er is veel uitwisseling
van voedingsstoffen tussen moeder en jong en de mannetjes
hebben een uniek gevormde aarsvin om de vrouwtjes te bevruchten.
De goodeïden zijn nog niet zo lang als aquariumvissen beschikbaar
en hun aanwezigheid in Nederland loopt parallel aan de opkomst van
Poecilia Nederland. Begin jaren tachtig kreeg de vereniging via de toenmalige voorzitter de heer J.VENTE de beschikking over de eerste vissen uit deze interessante groep.
Naast de bekende Ameca splendens en Xenotoca eiseni bereikten via zijn contacten met A. RADDA uit Wenen ook Chapalichthys pardalis, Ilyodon whitei en I. xantusi (tegenwoordig I. furcidens genaamd) Nederland. Meestal werd de populaire naam hooglandkarpers
gebruikt. Een naam die geen recht doet aan deze vissen.
Ze komen niet allemaal uit het hoogland en zijn al helemaal geen karperachtigen.
Tegenwoordig wordt als populaire naam meestal goodeïden gebruikt.
Over de goodeïden was in die tijd niet veel informatie beschikbaar.
Zeker in de Nederlandse literatuur was er weinig over te vinden.
Een eerste overzichtsartikel werd geschreven door J.VENTE en verscheen
in het tijdschrift Dieren.
In de jaren daarna kwam er telkens meer informatie beschikbaar.
De goodeïden werden het onderwerp van divers wetenschappelijk onderzoek en de vele artikelen hierover bieden nuttige informatie.
Binnen Poecilia Nederland is altijd een groep leden geïnteresseerd in
het houden en verzorgen van deze vissen. Door vele contacten met
het buitenland en importen van eigen leden zijn veel soorten in de
Nederlands aquaria gehouden en gekweekt.
In het clubblad Poecilia Nieuws zijn de ervaringen van de afgelopen 25 jaar door de leden
verwoord.
Het houden en vooral kweken van de goodeïden wordt extra belangrijk omdat steeds duidelijker wordt dat het biotoop van veel van deze soorten wordt bedreigd. De verspreiding concentreert zich tot westelijk centraal Mexico en juist in dit gebied is sprake van een grote bevolkingsgroei. De vervuiling van het verspreidingsgebied heeft, afhankelijk van de soort, meer of minder impact.
Sommige, zoals de genera Goodea en Ilyodon, blijken hier binnen bepaalde grenzen redelijk
tegen bestand. Andere, zoals het genus Allotoca, verdwijnen of worden teruggedrongen tot een klein gedeelte van het oorspronkelijke gebied.
De toenemende bevolkingsdruk brengt ook extra verbruik van het aanwezige water met zich mee. Zeker in jaren waarin weinig neerslag valt, verdwijnen veel biotopen. Een aantal soorten heeft een klein verspreidingsgebied en door het verdwijnen van een biotoop kan
daardoor een soort uitsterven.
Ook door de mens geïntroduceerde soorten vormen een extra gevaar voor de inheemse soorten. De karper en Afrikaanse cichliden worden als extra eiwitbron uitgezet. Soorten die interessant zijn voor sportvissers, zoals Noord-Amerikaanse baarzen, worden ook 34 35 geïntroduceerd.
Hoofdstuk 2 Ilyodon xantusi, Characodon lateralis, geboorte van een jong
Ook allerlei aquariumvissen zoals b.v. guppen worden tegenwoordig gevonden in de biotopen
van de goodeïden. Al deze exoten verhogen de druk door voedselconcurrentie, predatie, introductie van ziekten en verstoring van het gedrag.
Het voortbestaan van een aantal soorten hangt door bovenstaande factoren aan een zijden draadje en is mede afhankelijk van in aquaria gehouden populaties. Veel soorten worden
in de natuur als ernstig bedreigd beschouwd. Characodon garmani is uitgestorven, er zijn alleen nog enkele geconserveerde exemplarenaanwezig.
Zowel Skiffia francesae als Zoogoneticus tequila werden verondersteld alleen nog in het aquarium voor te komen, maar bij recent onderzoek in de natuur zijn van deze soorten nog kleine populaties aangetroffen.
Het belang van het voor een langere tijd verzorgen van deze soorten in aquaria is dus groot.
IVAN DIBBLE heeft in de jaren negentig het initiatief genomen om samen met de universiteit van Morelia (Mexico) een project ter bescherming van de goodeïden te starten. Gespecialiseerde verenigingen van over de hele wereld ondersteunen dit project met financiële bijdragen.
Er vindt uitwisseling van informatie tussen de hobbyisten en de wetenschappers van de universiteit plaats. Leden van de verschillende verenigingen hebben de afgelopen jaren de universiteit bezocht en met de medewerkers vangreizen gemaakt. Ook heeft uitwisselen van levende dieren plaats gevonden. Een aantal in de natuur niet meer aanwezige soorten zijn door hobbyisten beschikbaar gesteld aan de universiteit. Nakweek van in het wild gevangen
vissen werd aan de hobbyisten beschikbaar gesteld.
De goodeïden zijn ondanks hun interessante voortplanting nooit populaire aquariumvissen geworden. Een reden hiervoor is dat het gedrag van een groot aantal soorten niet geschikt is voor een gezelschapsaquarium.
Vooral de grotere en aantrekkelijke vissen als Ameca splendens en Xenotoca eiseni zijn door hun robuuste gedrag niet geschikt voor het samenhouden met andere soorten.
Het agressieve gedrag wordt vaak nog versterkt door de te hoge temperatuur van het gemiddelde gezelschapsaquarium. Mindere robuuste aquariumbewoners, zeker die met langere vinnen, delven snel het onderspit. Andere goodeïden, zoals vissen uit de geslachten Ilyodon,
zijn groot en niet bijzonder kleurig.
De kleinere fraaie soorten goodeïden blijken niet eenvoudig in het aquarium te houden. Zo
stellen de fraaie vertegenwoordigers uit het genus Girardinichthys veel eisen aan waterkwaliteit en temperatuur die in een gezelschapsaquarium niet te realiseren zijn.
Bij het houden en verzorgen van goodeïden moet rekening worden gehouden met de diversiteit binnen deze groep vissen. De goodeïden komen zowel in stilstaand als stromend water voor en de verschillende soorten hebben zich hieraan aangepast. Daarnaast leven sommige tussen
de planten, terwijl anderen zich in het open water ophouden.
Een groot aantal vissen is omnivoor, maar er zijn ook uitgesproken voedselspecialisten
aanwezig.
Alloophorus robustus is een rover die zich voornamelijk voedt met andere vissen. Welk voer wordt gegeten, hangt in de natuur ook af van het aanbod. Carnivore soorten zullen bij gebrek aan dierlijk voedsel ook veel plantaardig materiaal en detritus eten. In het aquarium dient gevarieerd te worden gevoerd, waarbij een periode met minder eiwitrijk voer noodzakelijk is.
In het oorspronkelijke leefgebied is een groot verschil tussen de seizoenen aanwezig. Temperatuur en watersamenstelling variëren in de 36 37 loop van het jaar sterk.
Skiffia multipunctata Zoogeneticus tequila Verzorging
Om de goodeïden over een langere periode in het aquarium te houden, is het van belang dat de temperatuur in de loop van een jaar varieert. Afhankelijk van de soort is 12°C gedurende enkele maanden al voldoende. Deze koele periode is voor de vissen een rustperiode waarin ze minder eten en zich niet voortplanten. Een constante hoge temperatuur is de oorzaak van het verzwakken van de vissen, waardoor ze niet erg oud worden.
Veel aquarianen hebben goede ervaring met het ’s zomers buiten houden. Hiermee worden te hoge temperaturen voorkomen en het gevarieerde voedselaanbod zorgt voor gezondere dieren. Vooral de grotere soorten kunnen bij een juiste verzorging een respectabele leeftijd van zes jaar bereiken.
Om de vissen goed te verzorgen is het van belang dat ze in een groep worden gehouden. In een dergelijke groep kunnen het beste vissen van verschillende leeftijd en grootte worden gehouden. Binnen deze groep vormt zich een rangorde en hebben individuen de mogelijkheid om elkaar te ontlopen, waardoor er geen vissen door onderlinge gevechten beschadigd raken.
Het houden van een paartje blijkt vaak lastig en het is daarom verstandig om met een groepje te
beginnen.
De kwaliteit van het water is ook van belang. Alleen wanneer het water regelmatig voor een groot deel wordt ververst, is het mogelijk om de soorten gezond te houden. Kan aan deze eis niet worden voldaan dan is het af te raden om goodeïden te houden.
Het vervoer van goodeïden vraagt extra aandacht. Het is mogelijk om kleinere vissen samen in één verpakking te transporteren. Volwassen exemplaren dienen echter apart verpakt te worden. Anders is de kans groot dat de vissen het transport niet overleven.
De voortplanting van de goodeïden is uniek. Het zijn levendbarende vissen en de mannetjes brengen sperma in het lichaam van het vrouwtje. Om de vrouwtjes te bevruchten hebben de mannetjes een tot geslachtsorgaan omgevormde aarsvin, waarmee de overdracht van sperma mogelijk is. Dit geslachtsorgaan wordt andropodium genoemd. Het andropodium is per soort verschillend ontwikkeld. Bij sommige soorten zijn de eerste vinstralen van de mannetjes duidelijk vergroeid (bijv. het genus Girardinichthys), terwijl bij anderen zoals Goodea het geslachtsonderscheid minder duidelijk zichtbaar is.
De bevruchting wordt voorafgegaan door een balts waaraan beide geslachten deelnemen.
Dit is een verschil met de levendbarende tandkarpers waarbij de vrouwtjes niet deelnemen aan de balts.
De balts is per soort en kan ook per locatie verschillen. In grote lijnen komt de balts er op neer
dat de mannetjes met gespreide vinnen voor het vrouwtje zwemmen en op deze wijze de vrouwtjes proberen over te halen tot een paring. Als de vrouwtjes in de juiste stemming zijn, dan nemen ze actief deel aan de balts waarbij het lichaam schokkerig heen en weer wordt bewogen. Vrouwtjes hebben een voorkeur voor grote mannetjes die meer baltsen dan hun kleinere soortgenoten. De mannetjes zijn niet zo seksueel actief als de mannetjes van de levendbarende tandkarpers. Alleen als de vrouwtjes ook bereid zijn om te paren zullen ze beginnen met baltsen. De paarbereidheid van de vrouwtjes wordt mede bepaald door de temperatuur. Bij te hoge of te lage temperaturen planten ze zich niet voort. Bij de juiste temperatuur, die rond de
20°C ligt, zijn de vrouwtjes na een worp ongeveer een week vruchtbaar en in deze periode zijn ze bereid om te paren. Vrouwtjes van de goodeïden kunnen geen sperma opslaan, maar het
komt wel voor dat ze in één worp jongen van meerdere mannetjes 38 39 krijgen.
Voortplanting:
Xenotoca eiseni uit de Rio Tamazula Na de bevruchting duurt het ongeveer acht weken voordat de jongen worden geboren. De jongen ontvangen in het moederlichaam veel voedsel en de toename in gewicht ten opzichte van het eitje is meer dan 1.000%. Het voedsel wordt in het ovarium overgebracht via een uitwendige voedselstreng bij de jongen (trophotaenia). Vlak
na de geboorte is deze voedselstreng nog enkele dagen zichtbaar.
Uit onderzoek is gebleken dat de jongen zich in het ovarium ook voeden met niet bevruchte eitjes. Het aantal jongen is afhankelijk van de soort en de grootte van het vrouwtje. Opvallend is dat vrouwtjes die voor het eerst werpen meestal maar drie tot vijf jongen per worp krijgen.
Deze jongen zijn relatief groot, soms tot twee centimeter. Grotere vrouwtjes werpen meer jongen die kleiner zijn en bij de geboorte ongeveer één centimeter groot zijn. De pasgeboren
jongen zijn eenvoudig te voeren met allerlei soorten klein voer. Voor een goede groei mag levend
voer niet ontbreken.
De meeste soorten zijn, mits er voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn, goed in een groep te kweken en het is dan niet noodzakelijk om vrouwtjes apart te zetten. Voor sommige soorten, zoals Xenotoca melanosoma, is het echter wel noodzakelijk om de vrouwtjes apart te zetten. In hoeverre het noodzakelijk is om deze maatregelen te nemen, laat zich niet altijd goed voorspellen. Soms lukt het om de vissen in een groep te houden, terwijl dit later niet meer blijkt te lukken. Dit vraagt aandacht van de kweker.
Over het algemeen kan worden gesteld dat wanneer er vissen van verschillende grootte aanwezig zijn het niet nodig is om vrouwtjes voor de worp te isoleren. Het isoleren van drachtige vrouwtjes dient zorgvuldig te gebeuren. Door de stress is de kans op te vroeg geboren
jongen groot. Bij het samenhouden van verschillende soorten is enige voorzichtigheid
geboden. Het is een kwestie van uitproberen of meerdere soorten goodeïden elkaars gezelschap in het aquarium verdragen. Soorten uit hetzelfde genus moeten in ieder geval niet samen worden gehouden. De kans op hybriden is dan aanwezig. Een zwartgekleurde hybride, ontstaan door het kruisen van Skiffia multipunctata en Skiffia francesae, circuleert onder naam “black beauty” in de hobby.
Een ander nadeel dat zich voordoet bij het houden van meerdere soorten in hetzelfde aquarium is dat de jongen slecht van elkaar te onderscheiden zijn. Bij het uitwisselen van soorten kan dit eenvoudig tot misverstanden leiden. De goodeïden zijn voor de meer gevorderde aquariaan een interessante groep vissen. Er wordt de laatste jaren telkens meer onderzoek gedaan, maar veel aspecten zijn nog niet duidelijk. Het houden en kweken van de soorten is niet in alle gevallen eenvoudig. Vooral het een langere tijd in stand houden van een soort is bewerkelijk en
vraagt veel aandacht en een portie geluk. Voor gespecialiseerde liefhebbers ligt hier een grote uitdaging. Het
40 41 boek van HIERONIMUS (1995) geeft veel extra informatie.
Dit stuk tekst is in zijn geheel over genomen, onder goedkeuring, uit Poecilia nieuws een uitgave van het 25 jarig bestaan van Poecilia Nederland.
Tekst: Kees de Jong.
Foto`s: Leo van der Meer.
Literatuur
Onderstaande literatuur is gebruikt bij het maken van deze speciale uitgave van Poecilia
Nieuws. Ze vormen, samen met de oude jaargangen van Poecilia Nieuws, een goede aanvulling
en verdieping op de in deze uitgave opgenomen informatie.
A.L. ARIAS & D. REZNICK (2000): Life history of Phalloceros caudiomaculatus: A novel
variation on the theme of livebearing in the Family Poeciliidae. Copeia (3): 792-798.
M. BREMBACH (1979). Levendbarende vissen in het aquarium. B.V. W.J. Thieme &
Cie – Zutphen.
M. BREMBACH (1991). Lebendgebärende Halbschnäbler. Verlag Natur & Wissenschaft
– Solingen.
W.A. BUSSING (1979): A new fish of the genus Phallichthys (Family Poeciliidae) from
Costa Rica. Contributions in Science Natural History Museum of Los Angeles
County (301): 1-8
J. DAWES (1991): Livebearing fishes. A guide to their aquarium care, biology and
classification. Blandford London.
F. DE FILIPPI (1861): Note Zoologiche IV. Lebistes, nuovo genere di perce della
famiglia dei Ciprinodonti. Archivio per la Zoologia l’Anatomia e la Fisiologia
(Genova), 1: 69-70, pl. 4.
O. DOMÍNGUEZ-DOMÍNGUEZ, N. MERCADO SILVA, J. LYONS & H. GRIER 2005.
The Viviparous Goodeid Species. In: M.C. URIBE & H.J. GRIER, book editors,
Viviparous Fishes. New Life Publications, Homestead, Florida. p. 525-569.
K. EICHBAUM ESTEVES & J. LOBÓN-CERVÍA (2001): Composition and trophic
structure of a fish community of a clear water Atlantic rainforest stream in
southeastern Brazil. Environmental Biology of Fishes (62): 429-440.
FILIPPI, F. DE. 1861. Note Zoologiche IV. Lebistes, nuovo genere di perce della
famiglia dei Ciprinodonti. Archivio per la Zoologia l’Anatomia e la Fisiologia
(Genova), 1: 69-70, pl. 4.
G. GÄRTNER, Zahnkarpfen- Die Lebendgebärenden im Aquarium . Ulmer 1981 blz.
61-63.
M.J. GHEDOTTI & S.H. WEITZMAN (1996): A new species of Jenynsia (Cyprinodontiformes:
Anablepidae) from Brazil with comments on the composition and
taxonomy of the genus. Occ. Papers Nat. Hist. Mus. Univ. Kansas (179): 1-25.
H. HIERONIMUS (1995): Die Hochlandkärpflinge. Westarp-Wiss. Magdeburg
J.J. HOEDEMAN (1980): Tandkarpers en hun verwanten. Zuidgroep B.V. Uitgevers –
Best.
J.J. HOEDEMAN (1980): Tandkarper biotopen. Zuidgroep B.V. Uitgevers – Best.
C.L. HUBBS (1926a): Studies of the fishes of the order Cyprinodontes VI. Misc. Publ.
Mus. Zool. Univ. Mich. 16 (1): 1-87.
K. JACOBS (1969): Die lebendgebärenden Fische der Süßgewässer. Verlag Harri
Deutsch Frankfurt/Main und Zürich.
K. DE JONG (1987): Xenotaenia resolanae, een mooie en eenvoudig te houden hooglandkarper.
Poecilia Nieuws (1): 7-9.
K. DE JONG (1995): Van egale naar gevlekte Limia vittata (GUICHENOT, 1853). Poecilia
Nieuws (3): 44-48.
K. DE JONG (1997): Weer een nieuwe soort in het genus Jenynsia. Poecilia Nieuws (3):
49-52.
K. DE JONG (1998): Twee grote Limia-soorten. Poecilia Nieuws (1): 4-10.
K. DE JONG (2008): Even voorstelllen. POECILIA NIEUWS (1): 25-27.
M. KEMPKES (2000). Levendbarende tandkarpers. Tirion Uitgevers BV - Baarn
D. KUNATH (1990): Die Kreuzung Characodon lateralis GÜNTHER, 1866 mit Characodon
audax SMITH & MILLER, 1986. ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (2): 7-9.
D. LAMBERT & P. LAMBERT (1995), Platies and Swordtails. Blandford – London.
P.H.F. LUCINDA, R.E. REIS & R. QUEVEDO (2002): Jenynsia onca, a new species of
anablepid fish (Teleostei: Cyprinodontiformes) from southern Brazil and its
phylogenetic position. Ichthyol. Explor. Freshwaters (1): 33-40.
J. LYONS & S. NAVARRO-PEREZ (1990): Fishes of the Sierra de Manantlan, West-
Central Mexico. The Southwestern Naturalist (1): 32-46.
J. LYONS (2002a): De grondbaars goodeïden, het geslacht Allodontichthys. Poecilia
Nieuws (5): 91–95.
J. LYONS (2002b): Het natuurlijk verspreidingsgebied van de luipaard goodeïde Xenotaenia
resolanae. Poecilia Nieuws (4): 61-73.
A.C.G. MAI, A.M. GARCIA, J.P. VIEIRA & M.G. MAI (2007): Reproductive aspects of
the one-side livebearer Jenynsia multidentata (JENYNS, 1842) (Cyprinodontiformes) in
the Patos Lagoon estuary, Brazil. Pan-American Journal of Aquatic Sciences (1): 40-
46.
A.D. MEISNER (2001): Phylogenetic systematics of the viviparous halfbeak genera
Dermogenys and Nomorhamphus (Teleostei: Hermirhamphidae: Zenarchopterinae).
Zool. J. Linnean Soc. 133: 199-283.
M.K. MEYER, L. WISCHNATH & W. FOERSTER (1985): Lebendgebärende Zierfische –
Arten der Welt. Mergus - Melle.
L. PARENTI (1981): Phylogenetic and Biogeographic analysis of Cyprinodontiform
Fishes (Teleostei, Atherinomorpha). America Museum of Natural History (168):
335-557.
J. PAULO-MAYA & P. TRUJILLO-JIMÉNEZ (2000): Neuva especie de Ilyodon (Cyprinodontiformes:
Goodeidae) de la cuenca del Río Balsas, Mexico. Rev. Biol. Trop. 2/3:
465-472.
K. PLÖGER-BREMBACH (1982): Lebendgebärende. Alfred Kernen Verlag - Stuttgart.
POESER, F.N. AND I.J.H. ISBRÜCKER (2002): Zum wissenschaftlichen Nahme des
Guppy. DATZ 2002 (4): 47-49.
84 85
F. N. POESER (1996): Twee nieuwe soorten in het genus Jenynsia, 1866 uit Zuid-
Brazilië door M.J. GHEDOTTI en S.H. WEITZMAN. Poecilia Nieuws (2): 24-25.
F.N. POESER (1998): De amazone molly, Poecilia formosa (GIRARD, 1859), een
zwemmende biologieles. Poecilia Nieuws (2): 27-33.
F.N. POESER, M. KEMPKES & I.J.H. ISBRÜCKER (2005): Description of Poecilia
(Acanthophacelus) wingei n. sp. from the Paría Peninsula, Venezuela, including notes on
Acanthophacelus EIGENMANN, 1907 and other subgenera of Poecilia BLOCH AND
SCHNEIDER, 1801 (Teleostei, Cyprinodontiformes, Poeciliidae). Contribution to
Zoology, 74 (1/2): 97-113.
M. RAUCHENBERGER 1988. A new species of Allodontichthys (Cyprinodontiformes:
Goodeidae), with comparative morphometrics for the genus. Copeia (2): 433 – 441.
C.T. REGAN (1913) A revision of the cyprinodont fishes of the subfamily Poeciliinae.
Proc. Zool. Soc. Lond.: 977-1018.
C.T. REGAN (1913) A revision of the cyprinodont fishes of the subfamily Poeciliinae.
Proc. Zool. Soc. Lond.: 977-1018.
D. REZNICK, R. MEREDITH & B. COLLETTE (2007) Independent evolution of
complex life history adaptations in two families of fishes, live-bearing halfbeaks
(Zenarchopteridae, Beloniformes) and Poeciliidae (Cyprinodontiformes). Evolution
(11): 2570-2583.
H. STALLKNECHT (2000) Lebendgebärende Zahnkarpfen. Tetra-Verlag GmbH –
Bissendorf-Wulften
E.C. TAYLOR (1984): Hooglandkarpers (vervolg). Poecilia Nieuws (3): 4-7.
C.L TURNER (1946): A contribution to the taxonomy and zoogeography of the
Goodeid fishes. Occasional papers of the museum of zoology University of
Michigan (495): 1-13.
L. WISCHNATH (1993): Atlas of Lifebearers of the World T.F.H.- Neptune City
Internet:
www.fishbase.org
www.itis.gov