zaterdag, oktober 03, 2009

Zoogoneticus purhepechus Domínguez Domínguez, Pérez-Rodríguez & Doadrio, 2008







Ecymologie:
Zoogoneticus – samentrekking van ‘zoe’ (levend wezen) en genes (de geborene). Dit verwijst naar het feit dat vissen uit dit genus levendbarend zijn.
Purhepechus – afgeleid van ‘purhepecha’, de naam van de oorspronkelijke bewoners van een deel van het gebied waar de soort voorkomt.




Uiterlijk:
Een hooggebouwde vis met een maximale lengte van 6 cm. De kleur is lichtbruin met grote donkere vlekken op de achterkant van het lichaam. De buikzijde is licht van kleur en bij de staartwortel bevind zich een donkere band. Tijdens de paartijd zijn de mannetjes donkerder van kleur en verdwijnt het vlekkenpatroon. Het lichaam van de mannetjes heeft dan een groen/blauwe glans en een aantal schubben is iriserend. De mannetjes hebben een gekleurde rand aan de anaal- en rugvin. Bij de vissen uit La Luz is deze intensief rood van kleur. Bij de vissen van andere locaties zijn de randen van deze vinnen oranje. Net als bij andere goodeïden zijn de mannetjes te herkennen aan de tot geslachtsorgaan vergroeide anaalvin. Hierbij zijn de voorste vinstralen van de anaalvin korter en vormen een lob die gebruikt wordt voor de sperma overdracht.

Z. purhepechus lijkt erg op de al lang bekende Z. quitzeoensis. De belangrijkste verschillen zijn: de vinstralen en de breedte van de rugvin en de donkere vlekken in de staartwortel. Daarnaast zijn er verschillen vast te stellen op basis van DNA-onderzoek. De soorten zijn niet gemakkelijk te onderscheiden en informatie over de vangplaats is hiervoor van groot belang.









Verspreiding:

Deze soort komt voor in het lagere deel van het Río Lerma stroomgebied, de bovenstroom van het Armeria, Santiago en Lerma stroomgebied en het Chapala meer. De typelocatie is het bronnensysteem La Luz. Deze bevindt zich ten zuiden van Zamora in de buurt van het dorpje Orandino. In het meertje van 1500 m2 groot is permanent water aanwezig. Vroeger stroomde het water uit deze bronnen naar de Ducro rivier, maar tegenwoordig wordt het water uit deze bron gebruikt voor irrigatie en als waterbron voor de locale bevolking. La Luz bevindt zich op 1.637 meter hoogte. De watertemperatuur was in november 2002 21ºC, Ph 8,5 en Gh 3. De luchttemperatuur kan teruglopen tot 10º, waarschijnlijk blijft het uit bronnen afkomstige water warmer. Het water is helder en de bodem bestaat uit rotsen en zand. De aanwezige waterplanten zijn Iris sp. en Ceratophyllum sp. Een deel van het water wordt bedekt door de geïntroduceerde waterhyacint. Aan de oever groeien lisdoddes en biezen. Samen met Zoogoneticus purhepechus leven de volgende goodeïden in La Luz: Alloophorus robustus, Chapalichthys encaustus, Goodea atripinnis en Skiffia multipunctata. Ook de levendbarende tandkarper Poeciliopsis infans en de lamprei Lampetra geminis zijn natuurlijke bewoners van deze biotoop. Net als op veel andere plaatsen in Mexico komen er ook hier geïntroduceerde soorten voor. Het zijn er veel: de molly Poecilia mexicana, de groene zwaarddrager Xiphophorus hellerii, de Afrikaanse cichlide Oreochromis spp., karpers Cyprinus carpio en de Chinese graskarper Ctenopharyngodon idella.

Hoewel Z. purhepechus een groot verspreidingsgebied heeft, is het aantal plaatsen waar de soort wordt aangetroffen in de laatste 5 jaar met 75% afgenomen. De meest voorkomende verstoringen in het oorspronkelijke verspreidingsgebied zijn de introductie van andere soorten, watervervuiling en uitdroging. De conclusie van Domínguez-Domínguez et al is dat de soort door de sterke afname van de verspreiding in de natuur als bedreigd beschouwd moet worden.

Verzorging en kweek:
Het houden en verzorgen van deze soort verschilt niet noemenswaardig van die van Z. quitzeoensis en Z. tequila. Het is een rustige vis die zich het meest tussen de planten ophoudt en niet veel zwemruimte nodig heeft. Een aquarium met een lengte van 50 cm is groot genoeg om een groepje van deze soort te houden. Tussen de vissen bestaat een rangorde die regelmatig wordt bestendigd, waarbij de zwakkere vis door een sterkere soortgenoot wordt verjaagd. Het verjagen van soortgenoten vindt de hele dag plaats en gebeurt zowel door mannetjes als vrouwtjes. Een schuilplaats voor de zwakkere dieren is noodzakelijk.
De soort stelt geen bijzondere eisen aan het voer. Alles wordt gegeten en droogvoer kan een groot onderdeel van het menu vormen. De watertemperatuur moet rond de 21ºC liggen. Een tijdelijke variatie in de temperatuur komt de dieren ten goede. Lagere temperaturen tot 14ºC vormen geen probleem, de vissen worden dan wel minder actief.
Een goede waterkwaliteit is wel van belang en het is aan te raden om wekelijks een deel van het water te verversen. De hoeveelheid water die door vers leidingwater moet worden vervangen is afhankelijk van de mate waarin het water is vervuild, maar moet minstens 50% bedragen. Voor het houden van de soort lijkt de watersamenstelling niet zo van belangt. Door diverse hobbyisten met ieder hun eigen watersamenstelling werd de soort zonder problemen gehouden.

Als aan bovenstaande eisen is voldaan, is de kweek van de soort probleemloos. Als de temperatuur rond de 21º ligt, is de soort het vruchtbaarst en worden de meeste jongen geboren. Ook in de natuur plant de soort zich gedurende het hele jaar voort. De tijd tussen twee worpen is 7 tot 9 weken. Afhankelijk van de grootte van het vrouwtje worden er 15 tot 45 jongen per worp geboren. Meestal zijn de jongen tussen de 9 en 12 mm groot. Jonge kleine vrouwtjes hebben bij hun eerste worp meestal minder jongen, die een lengte van 20 mm kunnen bereiken.
De tweede dag na de geboorte beginnen de jongen met eten. Als er voldoende schuilplaatsen zijn, zullen er in het aquarium altijd voldoende jongen overleven om voor uitbreiding van de groep te zorgen. Het is verstandig om voor de kleine jongen apart voer te geven, zodat ze geen competitie over het voedsel met de grotere vissen hoeven aan te gaan. Na enkele weken kan het geslacht van de mannetjes aan de hand van de vergroeide anaalvin worden vastgesteld. In gevangschap zijn de vissen na 8 tot 12 weken geslachtsrijp.

Opmerkingen:
Z. purhepechus is in 2002 door L. Couvreur en K. de Jong in Nederland ingevoerd. De toen ingevoerde vissen zijn afkomstig van de type locatie La Luz en samen met het holotype van de soort gevangen. Het is mogelijk dat een eerdere import onder de naam Z. quitzeoensis heeft plaatsgevonden.
Domínguez-Domínguez et al. schatten dat Z. quitzeoensis en Z. purhepechus tussen de 1 en 3,5 miljoen jaar geleden zijn geïsoleerd en zich in deze periode tot zich onderscheidende soorten hebben ontwikkeld.

Literatuur:
O. Domínguez Domínguez, R. Pérez Rodríguez & I. Doadria 2008. Morphological and genetic comparative analyses of populations of Zoogoneticus quitzeoensis (Cyprinodontiformes: Goodeidae) from central Mexico, with description of a new species. Revista Mexicana de Biodiversidad (79): 373-383
K. de Jong 2003. Op zoek naar zwaarddragers Mexico 2002 Deel 2. Poecilia Nieuws (5): 70-82

Tekst: Kees de Jong
Foto’s: Leo van der Meer

vrijdag, oktober 02, 2009