maandag, maart 15, 2010

Brachyrhaphis roswithae

Brachyrhaphis roswithae MEYER & ETZEL, 1998



Etymologie:
Brachyrhaphis – Afgeleid van het Griekse ‘brachys, eia’ (kort) en ‘raphis’ (naald). Dit verwijst naar het korte gonopodium.
roswithae – genoemd naar de Duitse ROSWITHA ETZEL.

Uiterlijk:
Een slanke levendbarende tandkarper met de voor het genus Brachyrhaphis kenmerkende zwarte en geelwitte streep in de aarsvin. Het korte gonopodium van het mannetje valt door deze tekening erg op. De vrouwtjes hebben een kleine donkere drachtigheidsvlek. De ogen zijn blauw.
De bovenkant van het lichaam is grijsbruin, op de lichter gekleurde onderkant komt de blauwe kleur meer naar voren. Vooral bij de mannetjes is een bruine band over het lichaam zichtbaar. Hierdoor maken de mannetjes een donkerder indruk dan de vrouwtjes. Naast deze donkere band bevinden zich nog drie tot vijf uit roodbruine punten bestaande strepen op het lichaam.
In de staartwortel bevindt zich een donkere vlek. De kleine ronde rugvin heeft aan de basis een donkere band en is verder rood gekleurd. De staartvin is, afhankelijk van de stemming van de vissen, meer of minder rood gekleurd. De mannetjes worden ongeveer 4 cm lang, de vrouwtjes bereiken een lengte van 5 cm. In een enkel geval kan een oud vrouwtje een lengte van ruim 7 cm bereiken.



Verspreiding:
De soort is afkomstig uit Panama. De verspreiding is beperkt tot het gebied ten westen van de kanaalzone. De oostelijke en westelijke grens van dit gebied worden bepaald door de provincie Coclé (MEYER & ETZEL 1998). De soort wordt aangetroffen in helder stromend water. De bodem van deze stroompjes is zanderig met veel rolkeien. De jongen houden zich aan de ondiepe randen van de smalle stroompjes (maximale breedte van 2 m) op, terwijl de volwassen dieren in de sneller stromende delen met een waterstand tot 50 cm. voorkomen. Andere vissen die in hetzelfde biotoop worden gevonden zijn een molly (Poecilia sp.) en Rivulus frommi. Door de aanwezigheid van bomen bevinden grote delen van deze stroompjes zich in de schaduw.




De watertemperatuur ligt tussen de 21,2 en de 27,4°C. De pH-waarde ligt tussen de 5,5 en 7,1 en over het algemeen is er sprake van zacht water met een hardheid van minder dan 1ºdGH (ETZEL 2002). MACALLISTER heeft de soort gevangen bij een hardheid van 6,7°GH en blijkbaar komt de soort dus ook in minde zacht water voor.

Verzorging en kweek:
Over het algemeen hebben de soorten uit het genus Brachyrhaphis de naam dat ze agressief en niet eenvoudig te kweken zijn. De ervaringen met B. roswithae hebben duidelijk gemaakt dat de soort zich positief onderscheid van vele van zijn naaste verwanten. In tegenstelling tot de Brachyrhaphis-soorten met een bredere rugvin, zoals B. olomina, B. terrabensis en B. roseni, leeft B. roswithae in een school en zijn de vissen niet agressief naar soortgenoten of andere vissen en kan dan ook prima samen worden gehouden met andere soorten. Hierbij dien ik wel te vermelden dat ik geen ervaring heb met het samen houden met kweekvormen met lange vinnen, mogelijk dat de lange vinnen wel worden beschadigd.

Voor de soort is een tijdelijke daling van de watertemperatuur tot 18°C geen probleem en aangezien een maximale temperatuur van 28°C ook goed wordt verdragen, is het houden op de juiste temperatuur geen probleem. Hoewel het water van veel biotopen zacht is, kan de soort ook over langere tijd prima in middelhard water worden gehouden.



De kweek van deze Brachyrhaphis is eenvoudig. In de jaren dat ik de soort heb gehouden, heb ik nooit vrouwtjes apart hoeven te zetten. Er bleven altijd voldoende jongen over om mijn groep in stand te houden en andere liefhebbers van deze soort te voorzien. MACALLISTER geeft aan dat er elke vier tot vijf weken 20 tot 30 jongen worden geboren. Bij beplanting aan het wateroppervlak ontsnappen er altijd voldoende jongen aan de grotere vissen. De jongen vallen meteen op door hun blauwe ogen, de rode rugvin en de zwarte streep in de anaalvin. Ze zijn door deze kenmerken goed te onderscheiden van andere jonge vissen. De jongen dienen wel gericht te worden gevoerd, hun voer moet in de buurt van hun schuilplaats worden gegeven. Na ruim een week komen de jongen ook meer naar voren en eten met de grotere vissen mee. De volwassen vissen eten elke soort voer, maar hebben een voorkeur voor dierlijk voedsel dat ze van het wateroppervlak kunnen halen. Muggenlarven zijn hiervoor uitstekend geschikt. Vlokkenvoer wordt ook goed gegeten en kan als basis dienen.

De conclusie is dat B. roswithae een aantrekkelijke levendbarende tandkarper is, die niet veel bijzondere eisen aan de verzorging stelt. De soort houdt zich in de bovenste waterlaag op en kan dan ook prima samen worden gehouden met vissen die de onderste helft van het aquarium bewonen. Ik houd de soort al enkele jaren succesvol samen met een wildvorm van de groene zwaarddrager (Xiphophorus hellerii).

Opmerkingen:
MEYER & ETZEL (1998) beschrijven dat de balts van B. roswithae sterk afwijkt van andere nauw verwante soort. De balts lijkt meer op die Poecilia’s waarbij de mannetjes met hun bek de geslachtsopenening van de vrouwtjes aanraken. Dit gedrag wijkt sterk af van dat van de andere soorten in het genus Brachyrhaphis en is voor hun mede een reden om B. roswithae als aparte soort te beschouwen.




Literatuur:
V. ETZEL 2002. Brachyrhaphis roswithae MEYER & ETZEL, 1998 – Eine farbschöne Neueinführung aus Panama -. DGLZ-Rundschau (1): 29-38.
D. MACALLISTER. Brachyrhaphis roswithae [MEYER & ETZEL, 1998]. Livebearer News (2): 19-20.
M.K. MEYER & V. ETZEL 1998. Notes on the genus Brachyrhaphis REGAN, 1913, with the description of a new species from Panama (Pisces: Teleostei: Cyprinodontiformes: Poeciliidae). Senckenbergiana Biologica (2): 155-160.

Tekst: Kees de Jong
Foto: Leo van der Meer