vrijdag, februari 04, 2011

Xiphophorus meyeri

Xiphophorus meyeri (Schartl & Schröder, 1988).


Synoniemen:
Xiphophorus marmoratus, Obregón-Barboza & Contreras-Balderas 1988

Nederlandse naam:
Muzquiz platy

Beschrijving:
M. Schartl & J.H. Schröder (1988): A new species of the genus Xiphophorus Heckel 1848, endemic to northern Coahuila, Mexico. Senckenbergiana biol. (68): 311-321


Naamgeving:
Xiphophorus = zwaarddrager. Uit het Grieks en dit verwijst naar het gonopodium bij de mannetjes.
meyeri = genoemd naar M.K. Meyer, die veel over levenbarende tandkarpers heeft gepubliceerd.



Verspreiding:
De soort is alleen maar gevonden in twee met elkaar verbonden vijvers in het plaatsje Muzquiz. Dat ligt in het noorden van de staat Coahuila in het noorden van Mexico. Deze vijvers worden door de locale bevolking als zwembad gebruikt. Aan de oevers bevinden zich grote hoeveelheden planten waar het Muzquiz platy tussen zwemt. Andere soorten die voorkomen zijn: Poecilia mexicana, Gambusia sp, Cichlasoma sp en meervallen. Vanuit de vijvers loopt het water in een smal stroompje naar het nabijgelegen Muzquiz. De watertemperatuur is 25°C, Gh 19° en de pH 7,5. (M. Schartl & J.H. Schröder, 1988).
De locatie is erg kwetsbaar omdat er in de omgeving veel water nodig is voor de landbouw. Ook is er wel eens een aantal jaren nauwelijks regen gevallen, waardoor de vijvers bijna droogvielen. Volgens André Schonewille heeft de populatie ooit een droge periode kunnen overleven, omdat een aantal exemplaren door een nabij wonende arts in een badkuip zijn geplaatst.
De soort is door de kwetsbaarheid van haar biotoop dan ook op de lijst van bedreigde soorten geplaatst.

Uiterlijk:
De vorm van deze soort lijkt erg op die van Xiphophorus couchianus en Xiphophorus gordoni, die ook tot de groep van de noordelijke platy’s behoren. Het meest in het oog springende verschil zijn de grote zwarte vlekken op het lichaam van de Muzquiz platy’s. De vlekken ontstaan pas op latere leeftijd. Bij de pasgeboren vissen zijn ze niet zichtbaar. Er zitten twee zwarte banden in de rugvin die bij de vrouwtjes meestal slecht zichtbaar zijn. De onderkant van het lichaam is licht van kleur en de bovenkant donker. De bovenste helft van het lichaam laat, door een donkere rand om de schubben een nettekening zien. De rugvin is bij dominante mannetjes geel.
Ook komen er exemplaren van deze soort voor die de kenmerkende zwarte tekening missen. Deze bruine vorm schijnt ook in de natuur voor te komen. Aangezien de zwart getekende vorm fraaier is, zullen de meeste aquarianen hieraan de voorkeur geven en hier ook op selecteren.


Grootte:
De mannetjes kunnen ongeveer 3,5 cm worden, de vrouwtjes een centimeter groter.

Verzorging en kweek:
De ervaringen met deze soort zijn nogal wisselend. Het lijkt een visje te zijn dat zich eerst aan een nieuwe omgeving moet aanpassen voordat de verzorging en kweek probleemloos zijn. Het beste kan worden begonnen met een groepje van het Muzquiz platy in een aquarium met veel planten. Er wordt nogal eens aangegeven dat deze soort een watertemperatuur van rond de 24°C nodig heeft, maar 22°C is voldoende. De soort kan erg schuw zijn en zoekt vaak een schuilplaats tussen de planten. Ook de volwassen exemplaren zitten vaak tussen de planten op te houden en vertonen zich pas bij het voeren. Pas als de vissen gewend zijn, zullen ze zich vaker vertonen. De mannetjes blijken dan erg actief en doen constant pogingen een vrouwtje te bevruchten. Als de vissen gevarieerd gevoerd worden, zullen de pasgeboren jongen met rust worden gelaten en is het niet nodig om deze apart te zetten. Alle soorten voeren worden zonder probleem gegeten. Als de jongen bij de volwassen vissen in het aquarium worden opgefokt is het wel van belang dat er ook met klein voer, zoals cyclops en artemia naupliën, wordt gevoerd. Na ongeveer vier maanden zijn de jongen geslachtsrijp en kunnen zelf voor nakomelingen zorgen. Bij een lagere temperatuur zullen de dieren een rustperiode hebben, waarin geen jongen worden geboren.
De waterkwaliteit is voor deze soort van groot belang en het is dan ook noodzakelijk om regelmatig een deel te verversen.


Tijdens het wennen aan een nieuw aquarium zijn de vissen kwetsbaar, is deze fase doorlopen dan lijkt alles vanzelf te gaan en zullen er altijd voldoende exemplaren zijn om aan andere geïnteresseerden te geven.

Opmerkingen:
Naast de beschrijving van deze soort door Schartl & Schröder, is er ook nog een beschrijving van enkele Mexicanen over deze soort verschenen. H. Obregón-Barboza & S. Contreras-Balderas hadden reeds enkele jaren aan de beschrijving van deze soort gewerkt, maar de publicatie van de Duitsers verscheen eerder. Hierdoor is de door de Mexicanen gekozen naam ‘Xiphophorus marmoratus’ meteen een synoniem geworden.

Literatuur:
C. Aguilera (1995): Universidad atonoma de Nuevo Leon - Programs for the endangered fish species of Mexico. Aquatic Survival (3): 14-15
C. Cheswright (2002): Mexico Christmas 1997. Livebearer News (2): 32-33
R. Fischer (1996): The "Muzquiz platy": Xiphophorus meyeri. Livebearers (141): 7-8
H. Hieronimus (1989): Neue Lebendgebärende. DATZ (1): 7-8
H. Hieronimus (1990): Ein neuer Platy, Xiphophorus meyeri. DGLZ-Rundschau (2): 22-22
K. de Jong (1989): Enkele nieuwe levendbarende tandkarpers. Poecilia Nieuws (3): 43-45
K. de Jong (1995): Nieuwe soorten in Nederland. Poecilia Nieuws (5): 98-100
K. de Jong (2003): Helaas weinig gehouden, Xiphophorus meyeri. Poecilia Nieuws (2): 22-23
M.K. Meyer (1983): Een nieuwe Xiphophorus van Noord Mexico?. TI'H (36): 24-24
M.K. Meyer & L. Wischnath (1986): Een nieuwe Xiphophorus uit Noord-Mexico: De Muzquiz-platy. Aquariumwereld (12): 264-265
M.K. Meyer & L. Wischnath (1987): De Muzquiz-platy, een nieuwe Xiphophorus uit Noord Mexico. Poecilia Nieuws (1): 14-16
M. Schartl & J.H. Schröder (1988): A new species of the genus Xiphophorus Heckel 1848, endemic to northern Coahuila, Mexico. Senckenbergiana biol. (68): 311-321
A.T. Tveteraas: Look out! Look out! There's a scientist about. Viviparous (7): 0-2
A. Valdés (1995): Follow-up from Arcadio Valdés. Aquatic Survival (3): 12-14
L. Wischnath (1983): De Muzquiz platy in het aquarium. TI'H (36): 25-25
L. Wischnath (1996): Wildvormen van het geslacht Xiphophorus deel 3 - platy's. Het Aquarium (1): 7-9

Tekst: Kees de Jong
Foto`s :Leo van der Meer.

vrijdag, januari 07, 2011

Voeding van levendbarende

Voeding van Levendbarenden
(Uit de oude doos Poeciliablad 2-2002)


Foto boven: koppel Priapella compressa.
Tijdens de bijeenkomst van 17 november 2001 werden er enkele groepjes gevormd, die na een korte inleiding van een lid van gedachten gewisseld hebben over het onderwerp. Onze groep, begeleid door LUDO COUVREUR en ondergetekende spraken over voeding van levend-barenden.

Indeling van levendbarenden
Alvorens het over visvoer te hebben moeten we eerst bedenken wat voor een soort levendbarende vis we voor ons hebben:
• Roofvis: Belonesox belizanus. Deze eet in volwassen staat vrijwel uitsluitend vis.

Foto boven: Nomorhampus liemi.
• Overwegend vleeseters: o.a Alfaro-soorten, Priapella-soorten, halfsnavelbekken. Hierbij gaat het meestal om vissen van matig tot snelstromende rivieren, die ook werkelijk in de stroming zwemmen. Deze leven in de natuur grotendeels van “aanvlieg”-voedsel. Dit is alles wat er op het wateroppervlak terecht komt. De behoefte aan plantaardig voedsel is bij deze soorten niet zo groot en wordt eigenlijk al vervuld door het plantaardig materiaal in de darmen van het “aanvlieg”-voedsel, zoals luizen, vliegen en vooral ook rupsen. In het aquarium volstaat naast de
verschillende typen levend- en/of diepvriesvoer het geven van plantaardig droogvoer, want andere soorten plantaardig voedsel wordt nauwelijks aangeraakt.



Foto boven: Alfaro huberi.

• Alleseters: meestal soorten van plassen, poelen en langzaam stromend water, soms bodembewoners van snelstromende rivieren (Poecilia, Xiphophorus-soorten), die een behoorlijke hoeveelheid plantaardig materiaal naar binnen werken.
Het belangrijkste wat over voer gezegd dient te worden is dat er een zo groot mogelijke variatie in het voer dient te zitten. Het is natuurlijk gemakkelijk om het potje droogvoer regelmatig te gebruiken, afgewisseld met Artemia en diepvriesmuggenlarven, maar daarmee wordt geen recht gedaan aan de grote hoeveelheid en mogelijkheden op het gebied van voersoorten. Als vissen, die in andere handen overgaan, nog moeten leren wat allemaal eetbaar is, wat ik zelf enkele keren heb meegemaakt, dan vind ik dat we verkeerd bezig zijn.
In de natuur zullen ze naar alles happen en deze nieuwsgierigheid dient ook bij wildvormen in het aquarium in stand gehouden te worden. In dit verband moet ook opgemerkt worden, dat vaker kleine porties voeren beter is dan eenmaal per dag een grote portie. In de natuur zijn vissen een groot deel van de dag bezig met voedsel zoeken, om dat ze telkens maar een kleine
hoeveelheid tegelijk vinden.


Foto boven: Xiphophorus birchmani.

Droogvoer
Droogvoer bestaat in vele uitvoeringen, welke veelal hoogwaardig voedsel vormen. Het enige waar op gelet moet worden is, dat het niet te oud of bedorven is. Vele soorten droogvoer bezitten ook een kleine of grotere fractie plantaardige bestanddelen. Speciaal is het zogenaamde forellenvoer, dat zeer eiwitrijk is en daarom maar mondjesmaat gegeven mag worden.
LUDO had nog enige tips, welke ik nog niet eerder toegepast had. Bij een chinese toko vond hij gedroogde garnalen en gedroogde ansjovis. Deze heeft hij in een oude koffiemolen fijn gemalen en na enige gewenning bleken de vissen het gretig te eten. Ook gedroogde vlokreeften, die vaak als schildpaddenvoer worden verkocht, blijken gemalen een goede aftrek te vinden. Dit is eens te meer een bewijs van het grote aanpassingsvermogen van vissen. Er bestaan ook veel gevriesdroogde voedselsoorten zoals watervlooien, Tubifex, etc. waar ik echter geen ervaring mee heb.

Levend voer
Hiertoe rekenen we alle soorten voer, die levend aan de vissen gegeven kunnen worden. Hierin is weer een onderscheid te maken tussen te vangen, te kweken of te kopen soorten. Een groot voordeel van het echte schepvoer is, dat het maar zelden om één soort gaat en daardoor de variatie in het menu dus al bijna standaard gegarandeerd is.

1. Tot schepvoer behoren watervlooien, muggenlarven (rood, wit en zwart), Cyclops, Mysis (alleen in de kustprovincies), larven van waterinsecten (voor zover niet gevaarlijk voor de vissen). Tot deze categorie reken ik ook bladluizen, spinnetjes, regenwormen en rupsen en (voor sommige soorten) waterslakken. Het enige bezwaar van levend voeren kan zijn, dat er parasieten of schadelijke dieren meekomen. Navraag bij een lokale aquariumvereniging geeft meestal wel uitsluitsel over parasieten. Er bestaan overigens niet veel beesten, die voor vissen schadelijk zijn. De belangrijkste en meest voorkomende zijn Hydra en Planaria. Deze zijn eenvoudig te herkennen. Het spreekt voor zich, dat men beesten met grote kaken of een zuigsnuit niet aan (te kleine) vissen voert.
2. Tot te kweken soorten behoren Artemia, japanse watervlo, enchytreëen, grindalwormen, azijnaaltjes, micro-aaltjes, springstaarten en fruitvliegjes.
3. Een speciale categorie zijn de soorten, die alleen commercieel goed gekweekt kunnen worden en daarom het gemakkelijkst gekocht kunnen worden, zoals Tubifex, wasmotten, krekels, meelwormen, bromvliegen en vliegenmaden, japanse meelworm en waarschijnlijk nog enkele andere.

Diepvriesvoer
Bij diepvriesvoer gaat het bijna alleen om dierlijk voedsel en in veel gevallen om bevroren dieren uit bovenstaand lijstje van levende voedseldieren. In de meeste gevallen zijn het eensoortige pakjes. Als extra bij het diepvriesvoer is planktonvoer te noemen, dat zelf nauwelijks goed te verzamelen is, maar vooral voor jongbroed goed voedsel is.

Plantaardig voer
Niet alleen algen en zachte waterplanten zijn geschikt. Voor plantaardig voedsel komen alle soorten in aanmerking, die ook door onszelf gegeten worden, zoals sla, spinazie, andijvie, erwten en tuinbonen. Daarbij moet opgemerkt worden, dat losse blaadjes in warm water nogal snel bederven. Als extra voorzorgsmaatregel gebruik ik daarom altijd gaargekookte erwten of tuinbonen, al dan niet geprakt. Als ze daar eenmaal aan gewend zijn, is het gemakkelijk voeren. Want ook een prakje hiervan is in kleine porties in te vriezen. Overgebleven voedselresten blijven op de bodem bij elkaar liggen en zijn eenvoudig af te hevelen. Het wordt ook door slakken met graagte gegeten.

Overig alternatief voer
Tot de alternatieve voeren reken ik alles wat de vissen in de natuur nooit zullen krijgen. Zo bijvoorbeeld fijn gemaakt mosselvlees, klein gemaakt runderhart, visvlees, en alle overige eiwithoudende, maar niet te vette eiwitleveranciers.
Deze mogen slechts spaarzaam gevoerd worden! In een volgend artikel zal ik de kweekwijze van de afzonderlijke voedseldieren beschrijven.


Geschreven door Cor van de Sande oud voorzitter Poecilia Nederland. (Werkgroep levendbarende tandkarpers Nederland.
Foto`s Leo van der Meer.

Gevraagd Limia soorten Limia perugiae en Limia Melanorgastor.
Ook verschillende wildvormen van Xiphophorus soorten zijn welkom in mijn nieuwe aquarium`s.
Geen X helleri,variatus en maculatus mocht u iets hebben zitten mail mij dan. Xiphophorus@live.nl

maandag, december 20, 2010

De goodeïden

De goodeïden

Foto boven Xentoca eiseni (Rio Tamazula 2000.).
Bij levendbarende aquariumvissen vormen de goodeïden een aparte groep waarin 41 soorten zijn opgenomen. De goodeïden zijn afkomstig uit centraal Mexico. Deze vissen hebben een afwijkende voortplanting; er vindt veel uitwisseling van voedingsstoffen plaats tussen moeder en jong en de mannetjes hebben een uniek gevormde aarsvin om de vrouwtjes te bevruchten. De goodeïden zijn nog niet zo lang als aquariumvissen beschikbaar en hun aanwezigheid in Nederland loopt parallel aan de opkomst van Poecilia Nederland. Begin jaren tachtig kreeg de vereniging via de toenmalige voorzitter de heer J. Vente de beschikking over de eerste vissen uit deze interessante groep. Naast de bekende Ameca splendens en Xenotoca eiseni bereikten via zijn contacten met A. Radda uit Wenen ook Chapalichthys pardalis, Ilyodon whitei en I. xantusi (tegenwoordig I. furcidens genaamd) Nederland. Meestal werd de naam hooglandkarpers gebruikt. Een naam die geen recht doet aan deze vissen. Ze komen niet allemaal uit het hoogland en zijn al helemaal geen karperachtigen. Tegenwoordig wordt als populaire naam meestal goodeïden gebruikt.

Over de goodeïden was in die tijd niet veel informatie beschikbaar. Zeker in de Nederlandse literatuur was er weinig over te vinden. Een eerste overzichtsartikel werd geschreven door J. Vente en verscheen in het tijdschrift Dieren. In de jaren daarna kwam er telkens meer informatie beschikbaar. De goodeïden werden het onderwerp van divers wetenschappelijk onderzoek en de vele artikelen hierover bieden nuttige informatie.

Binnen Poecilia Nederland zijn er altijd leden die geïnteresseerd zijn in het houden en verzorgen van deze vissen. Door vele contacten met het buitenland en import van eigen leden zijn veel soorten in de Nederlandse aquaria gehouden en gekweekt. In het clubblad Poecilia Nieuws zijn de ervaringen van de leden van de afgelopen 25 jaar verwoord.





Het houden en vooral kweken van de goodeïden wordt extra belangrijk omdat het biotoop van veel van deze soorten wordt bedreigd. De verspreiding concentreert zich in westelijk centraal Mexico en juist in dit gebied is sprake van grote bevolkingsgroei. De vervuiling van het verspreidingsgebied heeft afhankelijk van de soort meer of minder impact. Sommige, zoals de genera Goodea en Ilyodon, blijken hier binnen bepaalde grenzen redelijk tegen bestand. Andere, zoals het genus Allotoca, verdwijnen of worden teruggedrongen tot een klein gedeelte van het oorspronkelijke gebied.
De toenemende bevolkingsdruk brengt ook extra verbruik van het aanwezige water met zich mee. Zeker in jaren waarin weinig neerslag valt, verdwijnen veel biotopen. Een aantal van de soorten heeft een klein verspreidingsgebied en door het verdwijnen van een biotoop kan een soort uitsterven.
Ook door de mens geïntroduceerde soorten vormen een extra gevaar voor de inheemse soorten. De karper en Afrikaanse cichliden worden als extra eiwitbron uitgezet. Soorten die interessant zijn voor sportvissers, zoals Noord-Amerikaanse baarzen, worden ook geïntroduceerd. Ook allerlei aquariumvissen als guppen worden tegenwoordig gevonden in de biotopen van de goodeïden. Al deze exoten verhogen de druk door voedselconcurrentie, predatie, introductie van ziekten en verstoring van het gedrag.
Het voortbestaan van een aantal soorten hangt door bovenstaande factoren aan een zijden draadje en is mede afhankelijk van in aquaria gehouden populaties. Veel soorten worden in de natuur als ernstig bedreigd beschouwd. Characodon garmani is uitgestorven, er zijn alleen nog enkele geconserveerde exemplaren aanwezig. Zowel Skiffia francesae als Zoogoneticus tequila werden verondersteld alleen nog in het aquarium voor te komen, maar bij recent onderzoek in de natuur zijn van deze soorten nog kleine populaties aangetroffen. Het belang van het voor een langere tijd verzorgen van deze soorten in aquaria is dus groot.






Ivan Dibble heeft in de jaren negentig het initiatief genomen om samen met de universiteit van Morelia (Mexico) een project ter bescherming van de goodeïden te starten. Gespecialiseerde verenigingen van over de hele wereld ondersteunen dit project met financiële bijdragen. Er vindt uitwisseling van informatie tussen de hobbyisten en de wetenschappers van de universiteit plaats. Leden van de verschillende verenigingen hebben de afgelopen jaren de universiteit bezocht en met de medewerkers vangreizen gemaakt. Ook heeft uitwisselen van levende dieren plaatsgevonden. Een aantal in de natuur niet meer aanwezige soorten zijn door hobbyisten beschikbaar gesteld aan de universiteit. Nakweek van in het wild gevangen vissen werd aan de hobbyisten beschikbaar gesteld.

De goodeïden zijn ondanks hun interessante voortplanting nooit populaire aquariumvissen geworden. Een reden hiervoor is dat het gedrag van een groot aantal soorten niet geschikt is voor in een gezelschapsaquarium. Vooral de grotere en aantrekkelijke vissen als Ameca splendens en Xenotoca eiseni zijn door hun robuuste gedrag niet geschikt voor het samenhouden met andere soorten. Het agressieve gedrag wordt vaak nog versterkt door de te hoge temperatuur van het gemiddelde gezelschapsaquarium. Mindere robuuste aquariumbewoners, zeker die met langere vinnen, delven snel het onderspit. Andere goodeïden, zoals vissen uit de geslachten Ilyodon, zijn groot en niet bijzonder kleurig. De kleinere fraaie soorten goodeïden blijken niet eenvoudig in het aquarium te houden. Zo stellen de fraaie vertegenwoordigers uit het genus Girardinichthys veel eisen aan waterkwaliteit en temperatuur die in een gezelschapsaquarium niet te realiseren zijn.

Bij het houden en verzorgen van goodeïden moet rekening worden gehouden met de diversiteit binnen deze groep vissen. De goodeïden komen zowel in stilstaand als stromend water voor en de verschillende soorten hebben zich hieraan aangepast. Daarnaast leven sommigen tussen de planten, terwijl anderen zich in het open water ophouden. Een groot aantal vissen is omnivoor, maar er zijn ook uitgesproken voedselspecialisten aanwezig. Alloophorus robustus is een rover die zich voornamelijk voedt met andere vissen. Welk voer wordt gegeten, hangt in de natuur ook af van het aanbod. Carnivore soorten zullen bij gebrek aan dierlijk voedsel ook veel plantaardig materiaal en detritus eten. In het aquarium dient gevarieerd te worden gevoerd, waarbij een periode met minder eiwitrijk voer noodzakelijk is.
In het oorspronkelijke leefgebied is een groot verschil tussen de seizoenen aanwezig. Temperatuur en watersamenstelling variëren in de loop van het jaar sterk. Om de goodeïden over een langere periode in het aquarium te houden, is het van belang dat de temperatuur in de loop van een jaar varieert. Afhankelijk van de soort is 12°C gedurende enkele maanden al voldoende. Deze koele periode is voor de vissen een rustperiode waarin ze minder eten en zich niet voortplanten. Een constante hoge temperatuur is de oorzaak van het verzwakken van de vissen, waardoor ze niet erg oud worden. Veel aquarianen hebben goede ervaring met het ’s zomers buiten houden. Hiermee worden te hoge temperaturen voorkomen en het gevarieerde voedselaanbod zorgt voor gezondere dieren. Vooral de grotere soorten kunnen bij een juiste verzorging een respectabele leeftijd van zes jaar bereiken.
Om de vissen goed te verzorgen is het van belang dat ze in een groep worden gehouden. In een dergelijke groep kunnen het beste vissen van verschillende leeftijd en grootte worden gehouden. Binnen deze groep vormt zich een rangorde en hebben individuen de mogelijkheid om elkaar te ontlopen, waardoor er geen vissen door onderlinge gevechten beschadigd raken. Het houden van een paartje blijkt vaak lastig en het is verstandig om met een groepje te beginnen.
De kwaliteit van het water is ook van belang. Alleen wanneer het water regelmatig voor een groot deel wordt ververst, is het mogelijk om de soorten gezond te houden. Kan aan deze eis niet worden voldaan dan is het af te raden om goodeïden te houden.
Het vervoer van goodeïden vraagt extra aandacht. Het is mogelijk om kleinere vissen samen in één verpakking te transporteren. Volwassen exemplaren dienen echter apart verpakt te worden. Anders is de kans groot dat de vissen het transport niet overleven.


Foto boven Zoogoneticus tequila.


De voortplanting van de goodeïden is uniek. Het zijn levendbarende vissen en de mannetjes brengen sperma in het lichaam van het vrouwtje. Om de vrouwtjes te bevruchten hebben de mannetjes een tot geslachtsorgaan omgevormde aarsvin, waarmee de overdracht van sperma mogelijk is. Dit geslachtsorgaan wordt andropodium genoemd. Het andropodium is per soort verschillend ontwikkeld. Bij sommige soorten zijn de eerste vinstralen van de mannetjes duidelijk vergroeid (bijv. het genus Girardinichthys), terwijl bij andere zoals Goodea het geslachtsonderscheid minder duidelijk zichtbaar is. De bevruchting wordt voorafgegaan door een balts waaraan beide geslachten deelnemen. Dit is een verschil met de levendbarende tandkarpers waarbij de vrouwtjes niet deelnemen aan de balts. De balts is per soort verschillend en kan ook per locatie verschillen. In grote lijnen komt de balts er op neer dat de mannetjes met gespreide vinnen voor het vrouwtje zwemmen en op deze wijze de vrouwtjes proberen over te halen tot een paring. Als de vrouwtjes in de juiste stemming zijn, dan nemen ze actief deel aan de balts waarbij het lichaam schokkering heen en weer wordt bewogen. Vrouwtjes hebben een voorkeur voor grote mannetjes die meer baltsen dan hun kleinere soortgenoten. De mannetjes zijn niet zo seksueel actief als de mannetjes van levendbarende tandkarpers. Alleen als de vrouwtjes ook bereid zijn om te paren zullen ze beginnen met baltsen. De paarbereidheid van de vrouwtjes wordt mede bepaald door de temperatuur. Bij te hoge of te lage temperaturen planten ze zich niet voort. Bij de juiste temperatuur, die rond de 20°C ligt, zijn de vrouwtjes na een worp ongeveer een week vruchtbaar en in deze periode zijn ze bereid om te paren. Vrouwtjes van de goodeïden kunnen geen sperma opslaan, maar het komt wel voor dat ze in één worp jongen van meerdere mannetjes krijgen.

Na de bevruchting duurt het ongeveer acht weken voordat de jongen worden geboren. De jongen ontvangen in het moederlichaam veel voedsel en de toename in gewicht ten opzichte van het eitje is meer dan 1.000%. Het voedsel wordt in het ovarium overgebracht via een uitwendige voedselstreng bij de jongen (trophotaenia). Vlak na de geboorte is deze voedselstreng nog enkele dagen zichtbaar. Uit onderzoek is gebleken dat de jongen zich in het ovarium ook voeden met niet bevruchte eitjes.
Het aantal jongen is afhankelijk van de soort en de grootte van het vrouwtjes. Opvallend is dat vrouwtjes die voor het eerst werpen meestal maar drie tot vijf jongen per worp krijgen. Deze jongen zijn relatief groot, soms tot twee centimeter. Grotere vrouwtjes werpen meer jongen die kleiner zijn en bij de geboorte ongeveer één centimeter groot zijn. De pasgeboren jongen zijn eenvoudig te voeren met allerlei soorten klein voer. Voor een goede groei mag levend voer niet ontbreken.


Foto boven ataenibius toweri.


De meeste soorten zijn, mits er voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn, goed in een groep te kweken en het is dan niet noodzakelijk om vrouwtjes apart te zetten. Voor sommige soorten, zoals Xenotoca melanosoma, is dit echter wel noodzakelijk om de vrouwtjes apart te zetten. In hoeverre het noodzakelijk is om deze maatregelen te nemen, laat zich niet altijd goed voorspellen. Soms lukt het om de vissen in een groep te houden, terwijl dit later niet meer blijkt te lukken. Dit vraagt aandacht van de kweker. Over het algemeen kan worden gesteld dat wanneer er vissen van verschillende grootte aanwezig zijn het niet nodig is om vrouwtjes voor de worp te isoleren. Het isoleren van drachtige vrouwtjes dient zorgvuldig te gebeuren. Door de stress is de kans op te vroeg geboren jongen groot.
Bij het samenhouden van verschillende soorten is enige voorzichtigheid geboden. Het is een kwestie van uitproberen of meerdere soorten goodeïden elkaars gezelschap in het aquarium verdragen. Soorten uit hetzelfde genus moeten in ieder geval niet samen worden gehouden. De kans op hybriden is dan aanwezig. Een zwartgekleurde hybride, ontstaan door het kruisen van Skiffia multipunctata en Skiffia francesae, circuleert onder naam “black beauty” in de hobby. Een ander nadeel dat zich voordoet bij het houden van meerdere soorten in hetzelfde aquarium is dat de jongen slecht van elkaar te onderscheiden zijn. Bij het uitwisselen van soorten kan dit eenvoudig tot misverstanden leiden.


Foto boven Ilyodon xantusi.

De goodeïden zijn voor de meer gevorderde aquariaan een interessante groep vissen. Er wordt de laatste jaren telkens meer onderzoek gedaan, maar veel aspecten zijn nog niet duidelijk. Het houden en kweken van een groot aantal soorten goodeïden is niet eenvoudig. Vooral het een langere tijd in stand houden van een soort is bewerkelijk en vraag veel aandacht en een portie geluk. Voor gespecialiseerde liefhebbers ligt hier een grote uitdaging. Het boek van Hieronimus (1995) geeft veel extra informatie.

Tekst :Kees de Jong.
Foto`s:Leo van der Meer.

woensdag, november 10, 2010

Xiphophorus maculatus (Gunter,1866).

Xiphophorus maculatus (GÜNTHER, 1866)


Een kleine gedrongen vis met een rechthoekige rugvin. De basiskleur is lichtbruin.
De kleuren en de tekening kunnen sterk variëren en allerlei combinaties zijn mogelijk. Op één locatie komen verschillende kleuren en vormen voor. De verschillende tekeningen en kleuren komen op één locatie gezamenlijk voor, maar de verspreiding is geografisch bepaald en
sommige kenmerken worden maar in enkele populaties aangetroffen. Veel van deze kenmerken zijn beschreven.
Vooral MYRON GORDON en KLAUS KALLMAN hebben hier uitgebreid onderzoek naar gedaan. Zo is de zwarte tekening door hen onderzocht. Het gaat hierbij om de tekening in de
staartwortel (o.a. één of twee vlekken, een zwarte band) of de zwarte tekening op het lichaam (van bijna zwart tot verticale strepen en vlekken). Andere kenmerken die zijn beschreven door verschillende wetenschappers, zijn onder andere: rode rugvin, rood lichaam, gele staart, rode staart, oranje vlek in de staartwortel, rode iris.


Veel van de stammen die in het begin van de jaren tachtig werden gehouden waren
afkomstig uit laboratoria waar een selectie op een aantal kenmerken was toegepast,
waardoor deze visjes identiek leken. De ‘populatie’ van de Río Jamapa zagen er
allen hetzelfde uit met duidelijke kenmerken.
In de natuur zal over het algemeen een zeer gevarieerde groep visjes op één plek voorkomen.
Bij het houden van een groep platy’s van een locatie is het dan ook erg moeilijk om
alle aanwezige kenmerken in de aquariumstam vast te houden. Het is bijna onvermijdelijk dat een aantal kenmerken (kleur, lichaamsgrootte, tekening) op een gegeven moment zullen verdwijnen.

Uiterlijk:
Door selectief te kweken is er een groot aantal vormen ontstaan. Hierbij is ook gebruik gemaakt van het feit dat de platy erg eenvoudig kruist met andere vertegenwoordigers
van het genus Xiphophorus zoals zwaarddragers. Hierdoor zijn allerlei nieuwe kleur- en vinvariëteiten ontstaan.
De vrouwtjes tot ongeveer 5 cm, de mannetjes ongeveer een centimeter kleiner. In sommige populaties komen ook kleinere mannetjes voor die een maximale lengte van 2 cm
bereiken.
De platy is voor het eerst in 1907 in Duitsland ingevoerd en sindsdien niet meer weg te denken, dit is al een indicatie dat het een soort is die goed in het aquarium is te houden. Aan
de waterwaarden worden geen eisen gesteld. De temperatuur is wel van belang en dient minimaal 23°C te bedragen. Van nature houdt de soort zich op tussen de planten en daarom
moet het aquarium de soort voldoende schuilplaatsen bieden.
Het is mogelijk om meerdere volwassen mannetjes in het aquarium te houden, want ze hebben geen uitgesproken territorium.


Een aquarium van 50 cm lengte is voldoende voor een groepje van deze visjes. Dit rustige visje kan goed samen met andere vissen worden gehouden, maar niet met andere soorten uit het
genus Xiphophorus want dan zullen er hybriden ontstaan.
Alle soorten voedsel worden gegeten. Naast het bekende dierlijk voedsel als muggenlarven, mysis enz is af en toe enig plantaardig voedsel noodzakelijk.
Droogvoer van een goede kwaliteit is een uitstekend basisvoedsel.
Bij de balts beweegt het mannetje zich naast het lichaam van het vrouwtje omhoog om het vrouwtje in de goede positie te krijgen. Daarna wordt gepoogd om het vrouwtje te bevruchten. Het vrouwtje kan afhankelijk van haar grootte wel tot 80 jongen werpen, maar meestal is dit aanzienlijk minder.

Grootte, Verzorging en kweek :
minder en ligt het aantal jongen tussen de 15 en 30. Net als andere levendbarende tandkarpers is het vrouwtje in staat om spermapakketjes in haar lichaam op te slaan.
Op deze wijze kan ze van één bevruchting meerdere keren jongen krijgen.
Twintig procent van de platy vrouwtjes krijgt 150 dagen nadat het mannetje is verwijderd
nog jongen (KALLMAN).


Afhankelijk van de temperatuur is de periode tussen twee worpen 24 tot 45 dagen.
Als er voldoende schuilmogelijkheden zijn, zal er van elke worp een groot aantal jongen
in leven blijven en is het niet nodig om de vrouwtjes apart te zetten. De leeftijd waarop de vissen geslachtsrijp zijn, is genetisch bepaald en varieert van 7 tot meer dan 32 weken.
Naast een X- en een Y-sexchromosomen heeft deze soort ook nog een derde sexchromosoom (W). Drie genotypes (WX, WY en XX) worden vrouwtjes en twee (XY en YY) ontwikkelen zich tot mannetjes.

Afhankelijk van het genotype van de ouders kan er dus een erg scheve sexeverdeling bij de jongen ontstaan (KALLMAN).
BASOLO (1990) toonde aan dat platy vrouwtjes een voorkeur hebben voor mannetjes met een zwaard en trok hieruit de conclusie dat de soort een stamvader met een zwaard heeft gehad. Platy’s zijn veel voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt.
Vooral omdat zij zwarte vlekken hebben die bij kruisingen erg donker kunnen zijn. Bij sommige dieren met deze pikzwarte vlekken ontstaat een dodelijke vorm van kanker en een gedeelte overleeft het. Waarom dit zo is, wordt onderzocht>


Geschreven door Leo van der Meer en Kees de Jong.
Foto`s Xiphophorus maculatus Racheria Beunavista ( carival River ) 2009.
Foto`s gemaakt door Leo van der Meer.

donderdag, oktober 14, 2010

Gambusia sexradiata



Gambusia sexradiata Hubbs, 1936 \





Synoniemen:
Gambusia nicaraguensis sexradiata Hubbs, 1936

Beschrijving:
C.L. Hubbs (1936): Fishes of the Yucatan Peninsula. Publications of the Carnegie Institute, Washington (457): 157-287.



Naamgeving:
Gambusia = Straattaal van Cuba, Gambusinos, dat “niets” betekent; volgens Poey (beschrijver van het genus), betekent het gezegde “fishing for Gambusinos” dat men niets gevangen heeft.
sexradiata = uit het Latijn, met zes stralen. Dit verwijst naar aantal vinstralen in de rugvin.



Verspreiding:
De soort komt voor langs de kust van de Mexicaanse staten Veracruz en Campeche vanaf de monding van de Río Cazones. Meer landinwaarts komt de soort voor in de Mexicaanse staten Oaxaca en Chiapas. Het gebied via het schiereiland Yucatan en Quintana Roo tot aan het noorden en midden van het buurland Belize. De soort is ook in het Río Usumacinta stroomgebied en in meren in het Péten gebied in Guatemala aanwezig (Greenfield & Thomerson, 1997, Miller 2005, Van de Sande, 1987). De soort leeft in niet snelstromend water in de buurt van de oever tussen de planten. Gambusia sexradiata zwemt vaak in een school vlak onder het wateroppervlakte.



In het grote verspreidingsgebied komt G. sexradiata samen met vele andere vissoorten voor. Op de locatie Puente Felipe Angeles in de Mexicaanse staat Tabasco leeft zij bijvoorbeeld samen met Poecilia kykesis, P. mexicana, Belonesox belizanus, Astyanax cf aeneus, Atherinella sp. en cichliden. In dit water groeien fraaie waterlelies en andere waterplanten. De scholen G. sexradiata vallen in het kraakheldere water meteen op door hun fraaie blauwe glans (De Jong, 2010).

Vooral in zuidelijk Yucatan en in Belize komt de soort vaak samen met G. yucatana voor. In noordelijk Belize leeft G. sexradiata in meertjes en poeltjes waar begroeiing aanwezig is, terwijl G. yucatana leeft op plaatsen waar vegetatie ontbreekt. In de gevallen waarbij ze allebei op dezelfde plek worden aangetroffen, eet G. yucatana voornamelijk met voedsel van het wateroppervlak dat op enkele meters van de oever. G. sexradiata heeft een voorkeur voor voedsel op de bodem en op de planten (Greenfield et al 1983).

Carter (1981) stelt vast dat G. yucatana een veel grotere zouttolerantie heeft en daarom veel meer dan G. sexradiata in de buurt van de kust wordt aangetroffen. Op plaatsen in Belize waar de zee veel invloed heeft, komt G. sexradiata nauwelijks voor. G. yucatana is in de kustgebieden de meest voorkomende soort. Volgens Miller (2005) komt G. sexradiata in Mexico wel in brak water voor.

Uiterlijk:
Het lichaam van zowel de mannetjes als de vrouwtjes is zilvergrijs met een blauwe glans. Door het oog loopt een duidelijk zichtbare donkere streep. Zowel in de rug- als de staartvin bevinden zich rijen zwarte vlekken. Op de bovenkant van het lichaam bevinden zich enkele rijen zwarte stippen. De soort heeft een bovenstaande bek. Het lichaam van het vrouwtje is hoger dan dat van de slankere mannetjes. In verhouding tot het lichaam heeft het vrouwtje een lange aarsvin. Bij de mannetjes vormt deze vin het gonopodium, waarvan de onderkant zwart gestreept is. Kenmerkend is het feit dat het gonopodium in een hoek van 60° ten opzicht van het lichaam staat en niet tegen het lichaam wordt aangehouden. Hiermee verschilt G. sexradiata van de meeste andere levendbarende tandkarpers.

Greenfield et al (1982) spreken van een noordelijke en een zuidelijke populatie van G. sexradiata. De zuidelijke populatie leeft in zuid Belize, zuid Guatemala en Chiapas en Tabasco in Mexico. De noordelijke populatie komt voor in noord Belize, noord Guatemala en Quintana Roo (Mexico). Er is een statistisch aantoonbaar verschil tussen het aantal rugvinstralen van de noordelijke en de zuidelijke populaties. De noordelijke populaties hebben er meestal 8. Bij de zuidelijke komen 7 vinstralen het meeste voor. De zuidelijke populaties onderscheiden zich ook van hun noordelijke soortgenoten door de punten op de rugzijde. Ze hebben minder punten en deze zijn groter en liggen in duidelijke rijen op het lichaam. Verder is de staartwortel bij deze soorten breder, waardoor de zuidelijke populaties een meer gedrongen lichaamsbouw hebben.
Deze verschillen zijn mogelijk ontstaan ten tijde van het Plioceen (5,3 tot 2,5 miljoen jaar geleden) toen delen van het gebied zich onder zeewaterniveau bevonden. Hierdoor zijn de populaties afgesplitst en zijn de verschillen in de loop der jaren ontstaan. Nadat het gehele gebied weer land was en er dus zoetwater aanwezig was, konden de twee groepen zich weer verder verspreiden (Greenfield et al 1982).

Grootte:
De mannetjes tot 3 cm en de vrouwtjes tot maximaal 5 centimeter.

Verzorging en kweek:
G. sexradiata is een actieve aquariumbewoner die zich voornamelijk in een school in de buurt van het wateroppervlakte ophoudt. De soort is erg levendig en bijna continue in beweging. De vrouwtjes trekken zich af en toe terug tussen de planten, maar de mannetjes lijken onvermoeibaar. De meeste tijd doen ze pogingen om de vrouwtjes te bevruchten. Als ze hier niet mee bezig zijn, steken ze hun energie in het verjagen van een mannelijke concurrent. Bij het achter elkaar aanjagen beschadigen de vissen elkaar niet. Ook andere aquariumbewoners ondervinden niet veel last van deze Gambusia’s. Ze vormen prima gezelschap voor andere vissen met niet te lange vinnen. Van een triangelgup die ik samenhield met G. sexradiata raakten de vinnen wel beschadigd. Vissen als zwaarddragers (Xiphophorus helleri), die in de middelste waterlagen ophouden combineren goed. Ook andere liefhebbers (Lambert, Griffiths, 1997) hebben de ervaring dat samenhouden met andere vissen geen probleem is.

In het natuurlijke leefgebied van de soort is er meestal sprake van een hoge watertemperatuur. Mijn ervaring is dat in het aquarium een temperatuur van rond de 24°C voldoende is en dat een lagere temperatuur voor een kortere periode wordt doorstaan. Aan het water worden geen bijzondere eisen gesteld, maar regelmatig een deel van het water verversen komt ook deze soort ten goede.

De bovenstaande bek zorgt er voor dat de vissen veel voer van het wateroppervlak eten. Het zijn geen voedselspecialisten en alle soorten voer worden goed gegeten. Ook voer dat op de bodem is gevallen wordt gegeten. Droogvoer vormt een goede basis, maar een aanvulling in de vorm van levend- of diepvriesvoer mag niet ontbreken.

De kweek is niet lastig. Mijn ervaring is dat het noodzakelijk is om de vrouwtjes apart te zetten, omdat anders alle jongen worden opgegeten. Volgens sommige auteurs moet het mogelijk zijn om in een aquarium met voldoende schuilplaatsen jongen over te houden (Lambert, Griffiths 1997). Het vrouwtje heeft vlak voor de geboorte van de jongen een dikkere buik en kan op dat moment in een apart bakje met daarin veel planten worden geplaatst. Nadat de jongen zijn geboren kan het vrouwtje weer bij de groep worden geplaatst. De jongen zijn eenvoudig op te kweken en zijn net als de ouders geen voedselspecialisten. Na ongeveer vijf maanden zijn de jongen geslachtsrijp.

Literatuur:
H.J. Carter (1981). Aspects of physiological ecology of species of Gambusia from Belize, Central America. Copeia (3): 694-700.
D.W. Greenfield, T.A. Greenfield & S.L. Brinton (1983). Spatial and trophic interactions between Gambusia sexradiata and Gambusia puncticulata yucatana (Pisces: Poeciliidae) in Belize, Central America. Copeia (3): 598-607.
D.W. greenfield, T.A. greenfield & D.M. Wildrick (1982). The taxonomy and distribution of the species of Gambusia (Pisces: Poeciliidae) in Belize, Central America. Copeia (1): 128-147.
D.W. Greenfield & J.E. Thomerson (1997) Fishes of the continental waters of Belize. University Press of Florida – Gainesville.
J. Griffiths (1997): Gambusia sexradiata. Livebearers (149): 13-13
K de Jong (2010). Mexico 2009. Poecilia Nieuws (1): 19-29
D. Lambert. Gambusia sexradiata Hubbs, 1936. Viviparous (22)
R.R. Miller (2005). Freshwater fishes of México. The University of Chicage Press – Chicago and London.
C. van de Sande (1987): Een verzamelreis naar Guatemala II. Poecilia Nieuws (3): 46-48
U. Werner (1996): Gambusia sexradiata Ein Lebendgebärender mit "Sichelkiel". Das Aquarium (7): 10-11

Tekst: Kees de Jong

Foto’s: Leo van der Meer

maandag, juli 05, 2010

Twee buren Hetrandria formosa en Gambusia

Foto boven: Gambusia holbrooki.
In dit stukje staan artikelen over zowel het dwergtandkarpertje Heterandria formosa als het muskietenvisje Gambusia holbrooki. Deze twee soorten behoren tot de bekendste levendbarende tandkarpers maar over beiden bestaat een nogal verschillend beeld. Het dwergtandkarpertje behoort tot de kleinste levendbarende tandkarpers en is een zeer vredelievend visje. Er wordt liefkozend gesproken over “klein maar dapper”. Hoe anders is het beeld van het muskietenvisje. Het heeft de naam agressief te zijn en niet geschikt om in het aquarium samen te houden met andere vissen. Langvinnige vissen worden door deze soort gekortwiekt en Gambusia holbrooki wordt dan ook wel een vinnenbijter genoemd. Het muskietenvisje is tegenwoordig dankzij de mens een echte cosmopoliet en wordt over de hele wereld aangetroffen. Hoofddoel van de verspreiding van deze soort is het bestrijden van muggen, aangezien muggenlarven een belangrijk onderdeel van het voedsel vormen.. De soort heeft het echter ook voorzien op de jongen van oorspronkelijk in het gebied aanwezige soorten en draagt er aan bij dat deze uitsterven van de plaatselijke fauna. Hij wordt dan ook wel de ‘vismoordenaar’ genoemd (Pyke 2005).

Foto boven: Heterandria formosa man.
In de natuur komen het dwergtandkarpertje en het muskietenvisje op veel plaatsen samen voor en heeft het ogenschijnlijk kwetsbare dwergtandkarpertje een manier gevonden om zich staande te houden. Bij het doornemen van de literatuur kwam ik twee artikelen tegen die inzicht geven in het samenleven van de soorten (Belk & Lydaerd 1994 en Schaefer, Heulett & Farrell 1994). De belangrijkste punten uit deze artikelen heb ik in onderstaande tekst verwerkt.

In de eerste plaats is gekeken naar het voedsel dat de soorten eten. Het blijkt dat het dwergtandkarpertje vooral zooplankton eet. Dit voedsel wordt ook door kleinere muskietenvisjes gegeten, maar de volwassen exemplaren eten vooral kleinere waterinsecten, muggenlarven en kleine visjes. Vooral door de voorkeur voor kleine visjes vormt de grotere muskietenvis niet alleen een bedreiging voor de jongen maar ook voor de slechts 1,5 cm groot wordende mannetjes van het dwergtandkarpertje. In de natuur blijkt dan ook dat het muskietenvisje een grote invloed heeft op de populatie van het dwergtandkarpertje. Als de soorten samen voorkomen blijken er veel minder kleine exemplaren van het dwergtandkarpertje voor te komen en blijkt het aantal grote vrouwtjes veel groter te zijn dan wanneer er geen muskietenvisjes aanwezig zijn. Het muskietenvisje bepaalt dus in grote mate de samenstelling van de aanwezige populatie dwergtandkarpertjes. Het omgekeerde is niet het geval, volgroeide dwergtandkarpertjes eten geen jonge muskietenvisjes.

Het dwergtandkarpertje houdt zich meer tussen de planten op dan de en mede daardoor overleven voldoende exemplaren om de soort niet te laten verdwijnen. Maar het wel zeker zo dat wanneer het muskietenvisje aanwezig is als predator, het aantal dwergtandkarpertjes veel kleiner is.

Foto boven: twee vrouwelijke Heterandria formosa gold en dark.
In de natuur heeft het muskietenvisje ook een groot aantal vijanden, ze staat zeker niet bovenaan in de voedselketen. Het blijkt dat vooral de aanwezigheid van reigers een grote invloed heeft op de populatie (Britton & Moser 1982). De reigers hebben een voorkeur voor de grotere exemplaren, die hebben de meeste voedingswaarde. Het gaat dan om de vrouwtjes die veel groter worden dan de mannetjes. Op plaatsen waar veel reigers voorkomen, worden veel minder vrouwtjes aangetroffen. In extreme gevallen is er zelfs sprake van een verhouding van 38 mannetjes op 1 vrouwtje. De populaties weten zich weer te herstellen doordat vanuit de plaatsen waar de reigers niet actief zijn de vrouwtjes zich weer verspreiden en de soort zich op die wijze weer kan voortplanten.

Literatuur:
M.C. Belk & C. Lydaerd (1994) Effect of Gambusia holbrooki on a similar sized, syntopic poeciliid, Heterandria formosa: competitor or predator? Copeia (2):296-302.R. H. Britton & M.E. Moser (1982) Size specific predation by herons and its effect on the sex-ratio of natural populations of the mosquito fish Gambusia affinis Baird and Girard. Oecologica (2): 146-151
Tekst :Kees de Jong
Foto`s :Leo van der Meer.

dinsdag, juni 15, 2010

Caretta caretta schildpad.

Dalyan Turkije en zijn Caretta caretta




Ik ben afgelopen week in Dalyan Turkije geweest, echt een aan rader voor de mensen die een vakantie in deze omgeving geboekt hebben.
Ondanks dat het mijn aquarium site`is vind ik het leuk om 2 foto`s te plaatsen van dit zeer mooie dier waar wij als mens echt heel zuinig op zouden moeten zijn.
Overigens zit er geen haak aan de lijn maar ze hebben hier een krab als voedsel aan hangen op deze wijzen laten ze voor zeer weinig geld dit schitterende dier zien.
De schildpad eet de krab op en visser blij toeristen blij en voor de schildpas is dit de gemakkelijkste manier om aan voedsel te komen.
Ze hoeven enkelt en alleen even van tijd tot tijd mee naar boven te zwemmen waarna ze van hun krab mat volle tevredenheid kunnen genieten.




Tekst Leo van der Meer.

Foto`s Marjolein van Vliet.