zaterdag, oktober 03, 2009

Zoogoneticus purhepechus Domínguez Domínguez, Pérez-Rodríguez & Doadrio, 2008







Ecymologie:
Zoogoneticus – samentrekking van ‘zoe’ (levend wezen) en genes (de geborene). Dit verwijst naar het feit dat vissen uit dit genus levendbarend zijn.
Purhepechus – afgeleid van ‘purhepecha’, de naam van de oorspronkelijke bewoners van een deel van het gebied waar de soort voorkomt.




Uiterlijk:
Een hooggebouwde vis met een maximale lengte van 6 cm. De kleur is lichtbruin met grote donkere vlekken op de achterkant van het lichaam. De buikzijde is licht van kleur en bij de staartwortel bevind zich een donkere band. Tijdens de paartijd zijn de mannetjes donkerder van kleur en verdwijnt het vlekkenpatroon. Het lichaam van de mannetjes heeft dan een groen/blauwe glans en een aantal schubben is iriserend. De mannetjes hebben een gekleurde rand aan de anaal- en rugvin. Bij de vissen uit La Luz is deze intensief rood van kleur. Bij de vissen van andere locaties zijn de randen van deze vinnen oranje. Net als bij andere goodeïden zijn de mannetjes te herkennen aan de tot geslachtsorgaan vergroeide anaalvin. Hierbij zijn de voorste vinstralen van de anaalvin korter en vormen een lob die gebruikt wordt voor de sperma overdracht.

Z. purhepechus lijkt erg op de al lang bekende Z. quitzeoensis. De belangrijkste verschillen zijn: de vinstralen en de breedte van de rugvin en de donkere vlekken in de staartwortel. Daarnaast zijn er verschillen vast te stellen op basis van DNA-onderzoek. De soorten zijn niet gemakkelijk te onderscheiden en informatie over de vangplaats is hiervoor van groot belang.









Verspreiding:

Deze soort komt voor in het lagere deel van het Río Lerma stroomgebied, de bovenstroom van het Armeria, Santiago en Lerma stroomgebied en het Chapala meer. De typelocatie is het bronnensysteem La Luz. Deze bevindt zich ten zuiden van Zamora in de buurt van het dorpje Orandino. In het meertje van 1500 m2 groot is permanent water aanwezig. Vroeger stroomde het water uit deze bronnen naar de Ducro rivier, maar tegenwoordig wordt het water uit deze bron gebruikt voor irrigatie en als waterbron voor de locale bevolking. La Luz bevindt zich op 1.637 meter hoogte. De watertemperatuur was in november 2002 21ºC, Ph 8,5 en Gh 3. De luchttemperatuur kan teruglopen tot 10º, waarschijnlijk blijft het uit bronnen afkomstige water warmer. Het water is helder en de bodem bestaat uit rotsen en zand. De aanwezige waterplanten zijn Iris sp. en Ceratophyllum sp. Een deel van het water wordt bedekt door de geïntroduceerde waterhyacint. Aan de oever groeien lisdoddes en biezen. Samen met Zoogoneticus purhepechus leven de volgende goodeïden in La Luz: Alloophorus robustus, Chapalichthys encaustus, Goodea atripinnis en Skiffia multipunctata. Ook de levendbarende tandkarper Poeciliopsis infans en de lamprei Lampetra geminis zijn natuurlijke bewoners van deze biotoop. Net als op veel andere plaatsen in Mexico komen er ook hier geïntroduceerde soorten voor. Het zijn er veel: de molly Poecilia mexicana, de groene zwaarddrager Xiphophorus hellerii, de Afrikaanse cichlide Oreochromis spp., karpers Cyprinus carpio en de Chinese graskarper Ctenopharyngodon idella.

Hoewel Z. purhepechus een groot verspreidingsgebied heeft, is het aantal plaatsen waar de soort wordt aangetroffen in de laatste 5 jaar met 75% afgenomen. De meest voorkomende verstoringen in het oorspronkelijke verspreidingsgebied zijn de introductie van andere soorten, watervervuiling en uitdroging. De conclusie van Domínguez-Domínguez et al is dat de soort door de sterke afname van de verspreiding in de natuur als bedreigd beschouwd moet worden.

Verzorging en kweek:
Het houden en verzorgen van deze soort verschilt niet noemenswaardig van die van Z. quitzeoensis en Z. tequila. Het is een rustige vis die zich het meest tussen de planten ophoudt en niet veel zwemruimte nodig heeft. Een aquarium met een lengte van 50 cm is groot genoeg om een groepje van deze soort te houden. Tussen de vissen bestaat een rangorde die regelmatig wordt bestendigd, waarbij de zwakkere vis door een sterkere soortgenoot wordt verjaagd. Het verjagen van soortgenoten vindt de hele dag plaats en gebeurt zowel door mannetjes als vrouwtjes. Een schuilplaats voor de zwakkere dieren is noodzakelijk.
De soort stelt geen bijzondere eisen aan het voer. Alles wordt gegeten en droogvoer kan een groot onderdeel van het menu vormen. De watertemperatuur moet rond de 21ºC liggen. Een tijdelijke variatie in de temperatuur komt de dieren ten goede. Lagere temperaturen tot 14ºC vormen geen probleem, de vissen worden dan wel minder actief.
Een goede waterkwaliteit is wel van belang en het is aan te raden om wekelijks een deel van het water te verversen. De hoeveelheid water die door vers leidingwater moet worden vervangen is afhankelijk van de mate waarin het water is vervuild, maar moet minstens 50% bedragen. Voor het houden van de soort lijkt de watersamenstelling niet zo van belangt. Door diverse hobbyisten met ieder hun eigen watersamenstelling werd de soort zonder problemen gehouden.

Als aan bovenstaande eisen is voldaan, is de kweek van de soort probleemloos. Als de temperatuur rond de 21º ligt, is de soort het vruchtbaarst en worden de meeste jongen geboren. Ook in de natuur plant de soort zich gedurende het hele jaar voort. De tijd tussen twee worpen is 7 tot 9 weken. Afhankelijk van de grootte van het vrouwtje worden er 15 tot 45 jongen per worp geboren. Meestal zijn de jongen tussen de 9 en 12 mm groot. Jonge kleine vrouwtjes hebben bij hun eerste worp meestal minder jongen, die een lengte van 20 mm kunnen bereiken.
De tweede dag na de geboorte beginnen de jongen met eten. Als er voldoende schuilplaatsen zijn, zullen er in het aquarium altijd voldoende jongen overleven om voor uitbreiding van de groep te zorgen. Het is verstandig om voor de kleine jongen apart voer te geven, zodat ze geen competitie over het voedsel met de grotere vissen hoeven aan te gaan. Na enkele weken kan het geslacht van de mannetjes aan de hand van de vergroeide anaalvin worden vastgesteld. In gevangschap zijn de vissen na 8 tot 12 weken geslachtsrijp.

Opmerkingen:
Z. purhepechus is in 2002 door L. Couvreur en K. de Jong in Nederland ingevoerd. De toen ingevoerde vissen zijn afkomstig van de type locatie La Luz en samen met het holotype van de soort gevangen. Het is mogelijk dat een eerdere import onder de naam Z. quitzeoensis heeft plaatsgevonden.
Domínguez-Domínguez et al. schatten dat Z. quitzeoensis en Z. purhepechus tussen de 1 en 3,5 miljoen jaar geleden zijn geïsoleerd en zich in deze periode tot zich onderscheidende soorten hebben ontwikkeld.

Literatuur:
O. Domínguez Domínguez, R. Pérez Rodríguez & I. Doadria 2008. Morphological and genetic comparative analyses of populations of Zoogoneticus quitzeoensis (Cyprinodontiformes: Goodeidae) from central Mexico, with description of a new species. Revista Mexicana de Biodiversidad (79): 373-383
K. de Jong 2003. Op zoek naar zwaarddragers Mexico 2002 Deel 2. Poecilia Nieuws (5): 70-82

Tekst: Kees de Jong
Foto’s: Leo van der Meer

vrijdag, oktober 02, 2009

vrijdag, april 03, 2009

De Ervaringen van Janco de Jong met zijn Endlers.

De ervaringen in het bestellen, houden en kweken van de Endler.
Door Janco de Jong.

Foto boven: de bewuste foto Yellow Top Sword Endler.
Sinds 2006 woon ik samen met mijn vriendin, en staat er een mooi aquarium in onze woonkamer. In het begin zwommen hierin enkele leuke guppen. Maar gezien mijn voorkeur voor kleinere vissoorten, kwam ik al snel uit op Endlers. En onder andere via deze site` http://leo-aquarium.blogspot.com/ (kijk ook eens terug op mijn Blog Januarie 2007) en enkele fora over deze levendbarenden raakte ik helemaal verkocht. In juni 2006 heb ik daarom een groepje Yellow Top Sword Endlers opgehaald bij Robert Starmans, een prachtig gekleurd visje.


Foto boven: man Lime Green Endler.(janco de Jong).
Volledig gebiologeerd door ‘guppengenetica’ slibde onze woonkamer al snel vol met plastic bakjes, kommetjes en aquaria, met een grote verscheidenheid aan kruisingen tussen guppen en Endlers. Een hele leuke bezigheid, maar onder (lichte) dwang van mijn vriendin heb ik de hele boel verkocht, en besloten het bij twee aquaria te houden. Maar dan wilde ik wel een speciaal visje gaan houden.

In Maart 2008 las ik voor het eerst over de Lime Green Endler, een creatie van AdrianHD, gebaseerd op selectieve lijnkweek. Deze soort was op dat moment nog niet in Nederland, en ik besloot contact op te nemen met Adrian. In eerste instantie had hij de visjes niet op voorraad. Ik moest wachten tot augustus 2008, alvorens ik benaderd werd door Adrian dat ik boven aan de wachtlijst stond.

In september kreeg ik de bevestiging dat ze verscheept zouden worden. Normaal gesproken zouden ze binnen vijf werkdagen afgeleverd worden. Helaas zou het dit keer anders zijn!
Binnen twee dagen stond het pakketje op London Heathrow, waar ze volgens mij niks te zoeken hadden. Tot mijn grotere verbazing werd het pakketje doorgestuurd naar Kopenhagen. Ondertussen had ik al contact opgenomen met Adrian, die me geruststelde, wanneer de visjes niet levend zouden aankomen, zou hij tegen verzendkosten nieuwe vissen opsturen.
Spijtig genoeg arriveerde mijn pakketje vier weken te laat, en waren tien van de twaalf visjes overleden. Gelukkig waren de overlevenden twee vrouwen, al waren ze sterk vermagerd en verzwakt.
Een maand later werd een nieuw pakketje afgeleverd door TNT, dit keer op tijd. Helaas waren de weersomstandigheden eind oktober sterk verslechterd, en wederom waren er doden te betreuren. Een wijze les om geen tropische visjes te verschepen wanneer het kwik onder de 18 graden duikt.

Gelukkig hadden drie van de zes paartjes de tocht dit keer overleefd. Mn kweekgroepje settelde zich snel in mijn speciaal ingerichte Aqua40, en begonnen zich op rap tempo voort te planten.

Foto boven:Yellow Top Sword Endler.(Marco Hamerslag).

Twee mannetjes werden overgezet in mijn meterbak, samen met mijn oude kweekgroep YTS Endlers, die in de Aqua40 plaats hadden moeten maken voor de Limes.



Foto boven:volwassen koppel Lime Green Endler.(Janco de Jong).
Lime Endlers zijn net iets anders dan gewone Endlers, vanwege hun groene dekkleur. Zeker wanneer de mannetjes de vrouwtjes proberen te imponeren, vertonen de visjes een heldere lime-groene gloed, te vergelijken met het blauw van een Jap Blue gup.


Foto boven: een schitterende man Lime Green Endler.
Intussen is de groep behoorlijk gegroeid, en zijn er opmerkelijke verschillen te ontwaren onder de nakomelingen. De lime-green Endler vererft namelijk nog niet 100%. Al lijkt het merendeel van de mannen op de hier vertoonde foto’s, in mijn bakken zwemmen enkele prachtige varianten. Zo is de grootte van de blackbar Endler variabel, maar ook de hoeveelheid aan oranje vlekken op het lichaam (dit verschil is zelfs tussen de twee mannetjes op onderstaande foto te zien). Sommigen hebben een extra zwarte stop net onder hun bovenvinnetje, en een enkeling heeft een klein oranje bovenzwaardje. Gezien het gebrek aan capaciteit, probeer ik de visjes richting compleet groen te kweken, door selectief mannetjes bij mijn vrouwen te zetten. Ik hoop dat andere hobbyisten, die ik afgelopen tijd bij mij thuis heb mogen ontvangen, deze varianten wel tot bloei kunnen laten komen.

Foto Boven: twee volwassen mannen Lime Green Endler.
In mijn meterbak zwemmen een 50-tal Limes, samen met de achtergebleven YTS-vrouwen, en sinds kort enkele andere Endler varianten, met dank aan Leo! Ik ben zeer benieuwd hoe deze groep zich gaat ontwikkelen. En, ach, misschien komen er binnenkort wel weer nieuwe bakjes, kommetjes en aquariums om hier iets leuks mee te doen.

Foto boven: Janco de Jong, bij zijn zeer mooi ingerichten aquarium.
Tekst Janco de Jong.
Foto`s Leo van der Meer.
Mocht u nou ook eens u verhaal kwijt willen inclusief foto`s, stuur ze dan eens op naar mij.Uiteraard wil ik u ook de foto`s erbij leveren. Wie weet is het intresant genoeg om ook eens te plaatsen??

maandag, maart 02, 2009

Nog een stukje over het mooie visje Poeciliopsis gracilis.

Poeciliopsis gracilis

Het Poeciliopsis gracilis-complex en een nieuwe soort uit Costa Rica,.
Poeciliopsis santaelena Bussing 2008.




Het geven van de juiste namen aan de vissen lijkt erg op puzzelen. De stukjes van de puzzel worden door deskundigen regelmatig opnieuw geordend en gegroepeerd, waardoor een andere indeling ontstaat. De puzzelstukjes bestaan uit soorten die worden gerangschikt. Soms zijn er meerdere soorten beschreven waarvan op basis van de dan geldende inzichten wordt geconcludeerd dat het één soort is. De naam die als eerste aan de vis is gegeven, wordt dan als de geldige beschouwd en de latere beschrijvingen zijn dan een synoniem hiervan. Bij het opnieuw bekijken van de vissen blijkt een synoniem soms toch als een aparte soort te moeten worden gezien en wordt deze weer als geldige soort herbeschreven. Een synoniem wordt dan weer een geldige soortnaam en de puzzelstukjes zijn opnieuw gerangschikt.
Daarnaast wordt er soms ook een nieuw puzzelstukje in de vorm van een nieuwe soort gevonden en deze wordt dan aan de puzzel toegevoegd. Hierdoor wordt het inzicht telkens groter.
Bij het ordenen worden op elkaar lijkende soorten in een genus geplaatst. Een verdere ordening vindt plaats door nauw met elkaar verwante soorten in complex of soortgroep te ordenen. Dit complex krijgt dan de naam van de eerst beschreven soort in deze groep.


Ook in de natuur is niet alles volmaakt, kijk maar naar het mannetje.
Bovenstaande heeft zich de afgelopen periode ook voorgedaan in het genus Poeciliopsis. Een aantal synoniemen van Poeciliopsis gracilis (Heckel, 1848) wordt nu als zelfstandige soort gezien, een aantal soorten is in het naar deze soort genoemde complex geplaatst en er is een nieuwe soort beschreven. In dit artikel beschrijf ik deze veranderingen. Als basis heb ik een aantal artikelen genomen. De meningen van de diverse auteurs verschillen op enkele onderdelen, zodat het niet mogelijk is om het algemeen geldend beeld te geven. De verschillende beelden heb ik genoemd.


Foto boven: lijkt op P.gracilis maar is P.pleurospilus.
Voor liefhebbers van levendbarende tandkarpers is Poeciliopsis gracilis een bekende soort, want ze is de afgelopen jaren vaak ingevoerd en gehouden. Volgens de huidige inzichten hebben we vaak andere soorten onder de naam P. gracilis gehouden.

De soort heeft als belangrijkste kenmerk de zwarte vlekken op de zijkant van het lichaam en blijkt eenvoudig te houden en te kweken. Alle Poeciliopsis-soorten met zwarte vlekjes werden door ons P. gracilis genoemd en we gingen er van uit dat deze soort een groot verspreidingsgebied in Midden-Amerika heeft. In de beginjaren van Poecilia Nederland werd de soort veel gehouden. Nu komen we de soort veel minder in de aquaria tegen.



Jarenlang werd de in 1963 door Rosen & Bailey (1963) opgestelde indeling als de juiste indeling gezien. Zij beschouwden een aantal gevlekte Poeciliopsis-soorten als synoniemen van P. gracilis. De laatste jaren is er onderzoek naar de Poeciliopsis-soorten met de zwarte vlekken gedaan. Het resultaat hier van is dat er meer soorten erkend zijn. Een aantal is niet langer een synoniem van P. gracilis meer. Er is zelfs sprake van een P. gracilis-complex, waarin een aantal nauw verwante soorten zijn ondergebracht (Bussing 2008, Mateos et al. 2002).

Over welke soorten nu precies tot dit complex behoren, zijn de meningen verdeeld. Ook het aantal soorten is nog onderwerp van discussie. Sommige auteurs accepteren een vis als zelfstandige soort, terwijl anderen deze nog als synoniem beschouwen, omdat er in hun ogen niet genoeg redenen zijn om te spreken van een zelfstandige soort.

Hieronder noem ik de soorten die volgens de mij beschikbare informatie tot het P. gracilis-complex behoren. Voor meer informatie verwijs ik naar de genoemde literatuur.
Het gaat om de volgende soorten:
Poeciliopsis gracilis. Het verspreidingsgebied van deze soort beperkt zich tot de Atlantische kant van Mexico, van de staat Veracruz tot aan het Río Coatzacoalcos stroomgebeid in Oaxaca. De status van deze soort wordt door niemand betwist.
Poeciliopsis pleurospilus (Günther, 1866). Deze lijken qua uiterlijk erg op P. gracilis en zijn afkomstig van de Pacifische kust (Miller 2005). Mateos et al. waren niet op de hoogte van de aparte status van deze soort en sluiten zich aan bij Rosen & Bailey, die de soort als een synoniem van P. gracilis zien. P. pleurospilus heeft een groot verspreidingsgebied dat van zuidelijk Mexico tot aan Honduras, waarbij ze in Nicaragua aan zowel de Atlantische als Pacifische kant van het land voorkomt. Op het lichaam heeft deze soort een aantal vlekken. De vorm en tekening hiervan varieert per locatie.
Poeciliopsis catemaco (Miller, 1975). Deze soort heeft zich tussen de 0,75 en 1,5 miljoen jaar afgesplitst van P. gracilis (Mateos et al. 2002) en is hieraan nauw verwant. Komt alleen in het Catemaco-meer in de Mexicaanse staat Veracruz voor.
Poeciliopsis lutzi (Meek, 1904). Over deze soort zijn de meningen verdeeld. De soort is in 1986 door Meyer et al. uit de synonymiesering gehaald. In de Mergus Aquarien Atlas 4 (1995) is een foto zichtbaar van de soort. Mateos et al. geven aan dat Meyer et al. geen argumentatie geven voor het als zelfstandig beschouwen van deze soort. Miller noemt deze soort niet. Bussing ziet het wel als een zelfstandige soort. Afkomstig uit de aan de Atlantische zijde van Mexico gelegen Río Quiotepec (Oaxaca).
Poeciliopsis hnilickai Meyer & Vogel, 1981. Volgens Mateos et al. behoort deze soort tot het P. gracilis-complex. De andere auteurs noemen deze soort niet als soort in dit complex. Afkomstig van de Atlantische kant uit de bovenloop van de Río Grijalva (Chiapas, Mexico en Huehuetenango, Guatemala).
Poeciliopsis sp. Miller noemt nog een soort die afwijkt van de hierboven genoemde soorten, maar die nog niet beschreven is. Deze soort is afkomstig uit het Río Verde stroomgebied in Oaxaca (Mexico).
Poeciliopsis letonai (Hildebrand, 1925). Afkomstig uit de Río San Miguel, San Miguel, El Salvador. Volgens Bussing moet deze vis als een zelfstandige soort worden gezien.
Poeciliopsis santaelena Bussing, 2008. De meest recent beschreven soort in dit complex, wordt alleen gevonden in de Río Potrero Grande op het in het noordwesten van Costa Rica gelegen schiereiland Santa Elena, waarnaar de vis is genoemd. De soort heeft geen vlekken of enige andere tekening op het lichaam. De bovenkant van het lichaam is grijs, de buikzijde is lichter. De vinnen zijn vrijwel kleurloos.


Met bovenstaande lijkt de het P. gracilis-complex beschreven, want op basis van de mij bekende literatuur zijn de verschillende visies bij elkaar gebracht. Zoals vaker blijkt alles niet zo eenvoudig. Bussing geeft aan dat de Heckel in 1848 niet een visje met zwarte vlekken op het lichaam beschreef, maar een vis met een donkere lengtestreep. Van vlekken was geen sprake. Ook de afbeelding bij de beschrijving van Heckel laat een andere vis zien dan de P. gracilis zoals we die heden ten dage kennen.

Tekst: Kees de Jong.
Foto`s: Leo van der Meer.
Foto`s op sterk water Poecilia archief.

Hartelijk dank voor al u medeleven,dit heeft mij erg goed gedaan!!!!!!!!!!!!
Met veel Trots kijk ik terug naar de jaren, die ik met mijn lieve vrouw Lucia mocht beleven.
Lucia heeft vaak de woorden gebruikt, "The show must go one", en zo is het ook!!!!!!!!!!!!!

zondag, februari 22, 2009

In Memoriam Lucia 06-12-1968 - 20-02-2009

Veel te vroeg heen gegaan !!!!!!
Mijn aller liefste vrouw Lucia mede oprichter van deze site is veel te vroeg heen gegaan.



Mocht u Leo van der Meer een Condolatie kaartje willen sturen is deze uiteraard erg welkom.

Leo van der Meer
Mata Harihof 1
1087 HS Amsterdam
Nederland.

donderdag, februari 19, 2009

Poeciliopsis gracilis (Heckel, 1848).

Poeciliopsis gracilis (Heckel, 1848)



Synoniemen:
Xiphophorus gracilis Heckel, 1848
Gambusia heckeli Bleeker, 1860
Hemixiphophorus gracilis Bleeker, 1892

Verspreidingsgebied:
Het verspreidingsgebied van Poeciliopsis gracilis beperkt zich tot de Atlantische kant van Mexico, van de staat Veracruz tot aan het Río Coatzacoalcos stroomgebeid in Oaxaca. In oude literatuur wordt voor deze soort vaak een veel groter gebied genoemd. Recent is het inzicht ontstaan dat in dit gebied meerdere soorten voorkomen en niet alle gevlekt Poeciliopsis-soorten P. gracilis dienen te heten (Miller 2005, Bussing 2008)


Kenmerken:
Een slank visje waarvan de vrouwtjes maximaal 6 cm groot worden. De mannetjes blijven twee centimeter kleiner. Kenmerkend voor deze soort zijn de zwarte vlekken op de zijkant van het lichaam. Het aantal onregelmatige vlekken verschilt per individu. Of de vlekken goed zichtbaar zijn, hangt af van de stemming van de visjes. Soms overheerst de metalen grondkleur. Beide geslachten hebben dezelfde tekening. De vrouwtjes hebben een wat vollere bouw en de mannetjes zijn te herkennen aan het lange gonopodium dat net als bij de andere soorten uit het genus Poeciliopsis tot aan de staartwortel komt.


Verzorging en kweek:
Deze levendbarende tandkarper is eenvoudig te houden en voor een gezelschapsaquarium geschikt. Het is een echte alleseter, zodat aan het voer geen bijzondere aandacht hoeft te worden geschonken. De watertemperatuur moet rond de 24°C liggen. Onderling zijn de vissen erg actief, als de mannetjes niet druk bezig zijn om concurrenten bij de vrouwtjes weg te jagen, doen ze bijna onvermoeibaar pogingen om een vrouwtje te bevruchten. De lengte van het gonopodium (= het tot een geslachtsorgaan omgevormde aarsvin, waarmee het mannetje sperma bij het vrouwtje inbrengt) stelt het mannetje in staat om de punt hiervan te zien en dit maakt het contact maken met de geslachtsopening van het vrouwtje eenvoudig ,zodat de medewerking van het vrouwtje aan de voortplanting minder van belang is. Net als alle andere soorten levendbarende tandkarpers waarvan het mannetje een lang gonopodium heeft, is er geen balts. P. gracilis laat andere aquariumbewoners met rust en kan dus prima met andere soorten worden samengehouden.

De voortplanting van deze soort roept af en toe wel vragen op. Soms wordt vermeld dat er met enige tussentijd enkele jongen worden geboren (Vente 1982) en dat er bij deze soort dus sprake is van superfoetatie. Andere auteurs vermelden dat het naast superfoetatie ook gebeurt dat alle jongen in één worp worden geboren (Stallknecht 1989, Lambert). Dit sluit aan bij mijn vroegere ervaringen. In veel gevallen en dan vooral bij jongere vrouwtjes zwemmen er af en toe enkele jongen in het aquarium, terwijl bij grote vrouwtjes er ineens een grote groep jongen in het aquarium zwemt. Naar dit aspect heb ik echter geen nauwkeurig onderzoek gedaan. Als het zo is dat bij één vrouwtje inderdaad zowel superfoetatie als het werpen van een groep jongen voorkomt, is dat zeer bijzonder. Mij zijn geen wetenschappelijk artikelen over het voorkomen van deze vorm van voortplanting binnen één soort of zelfs één vrouwtje bekend. Een verklaring zou kunnen zijn dat er de laatste jaren verschillende populaties door elkaar zijn gehouden, populaties die nu zelfs als apart soorten worden gezien. Hierdoor kunnen een soort met en zonder superfoetatie in één aquarium zijn gehouden. Ook kunnen er hybriden geboren zijn, waarbij deze bijzonder voortplanting is ontstaan. Binnen het genus Poeciliopsis is het bekend dat sommige hybriden een afwijkende voortplanting hebben. Zo zijn er bij deze hybridisering vrouwtjes ontstaan die alleen vrouwelijke nakomelingen krijgen (Schultz 1989).

De ouders vormen geen bedreiging voor de pasgeboren vissen en het is heel goed mogelijk om deze soort in een school te kweken.


Opmerkingen:
Mateos et al. stellen dat een P. gracilis –complex is, waarin nog een aantal gespikkelde Poeciliopsis-soorten zijn ingedeeld. Vente geeft aan dat P. gracilis in 1913 voor het eerst in Europa is ingevoerd. De eerste informatie over het feit dat de soort in Nederland werd gehouden is afkomstig uit het begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw.
Bussing (2008) schrijft dat Heckel bij de beschrijving van P. gracilis een heel ander visje voor zich had. In plaats van een vis met zwarte vlekken gaat het in de beschrijving om eentje met een donkere lengestreep. Verder onderzoek moet duidelijk maken hoe dit precies zit.


Tekst: Kees de Jong
Foto`s: Leo van der Meer.


Literatuur:
W.A. Bussing 2008. A new species of poeciliid fish, Poeciliopsis santaelena, from Peninsula Santa Elena, Area de Conservación Guanacaste, Costa Rica. Rev. Biol. Trop. Vol. 56 (2): 829-838.
J. Heckel 1848. Eine neue Gattung von Poecilien mit rochenartigem Anklammerungs-Organe. Sitzber. K. Akad. Wiss. Wien (1): 289-303
K. de Jong 1988. Poeciliopsis gracilis. Poecilia Nieuws (1): 7-10
D. Lambert Poeciliopsis gracilis (Heckel, 1848). Viviparous (18): 0-
M. Mateos, O.I. Sanjur & R.C. Vrijenhoek 2002. Historical biogeography of the livebearing fish genus Poeciliopsis (Poeciliidae: Cyprinodontiformes). Evolution (5): 972-984.
R.R. Miller 2005. Freshwater fishes of Mexico. University of Chicago Press. Chicago. Illinois, USA.
J. Schultz 1989. Origins and relationships of unisexual Poeciliids. In: G. Meffe & F.F. Snelson (ed). Ecology and evolution of livebearing fishes (Poeciliidae). Prentice Hall – Englewood Cliffs, New Jersey
H. Stallknecht 1989. Lebendgebärende Zahnkarpfen. Neumann Verlag – Leipzig; RadebeulJ. Vente 1982. Onopvallend maar interessant, Poeciliopsis gracilis. Het Aquarium (7): 193-194

zondag, februari 01, 2009

Allodontichthys tamazulae.

Allodontichthys tamazulae.



Nederlandse naam: Geen


Verspreidingsgebied:
Río Tuxpan (onderdeel van het Río Coahuayana-stroomgebied) in de Mexicaanse staten Jalisco en Colima.
De typelocatie is Río Tamazula. Deze snelstromende rivier heeft een bodem die bedekt is met rolkeien. Het lijkt alsof elke vis zijn eigen territorium heeft die zich in de buurt van een steen bevindt en die tevens als schuilplaats dienst doet.


Kenmerken:
De soorten uit het genus Allodontichthys zijn langgerekt van vorm.
Op het lichaam bevindt zich een lengtestreep die bij oudere dieren minder uitgesproken wordt. Sommige vissen hebben op de bovenzijde van het lichaam donkere vlekken. Bij mannen is dit meer het geval dan bij vrouwtjes. De vis is tamelijk variabel van tekening.
In de soortbeschrijving door TURNER (1946) wordt gesproken van vissen met een lengte van 3 tot 4 cm. Het is inmiddels duidelijk dat de vissen veel groter kunnen worden tot soms wel 10 cm lengte.


Verzorging en kweek:
Gezien hun grootte hebben de vissen een aquarium nodig van minimaal 80 cm lengte. Het aquarium dient goed afgedekt te zijn, want deze soort springt uitstekend. Hoewel onder andere door HIERONIMUS (1995) beschreven is dat de vis erg territoriaal is, is daarvan in
het aquarium niet of nauwelijks sprake. Ze kunnen zonder problemen in een grotere kweekgroep worden gehouden.
Stromend water is niet noodzakelijk. Wel is het nodig ruim water te verversen. Afhankelijk van de bakbezetting 30-50% per week. Indien niet voldoende water wordt ververst zal de kweek moeizamer verlopen of zelfs helemaal niet lukken.
Met voer zijn ze bij mij gemakkelijke kostgangers, zowel levend voer, diepvries als droogvoer wordt vlot gegeten.


In de winter houd ik mijn dieren op een lage temperatuur, zo tussen 12 en 15°C. Ze zijn dan veel rustiger en eten veel minder. Eén of twee keer per week weinig voeren is dan voldoende.
Als in het voorjaar de temperatuur stijgt, worden de vissen levendiger.
Ze zijn dan gulzige eters. Ze laten regelmatig baltsgedrag zien, dat er overigens heel ingetogen uitziet. Als in april de temperatuur van het water boven 18°C komt dan kunnen we in de loop van mei of begin juni de eerste jongen verwachten.
De vrouwtjes kunnen tamelijk dik worden. Afhankelijk van de grootte van het vrouwtje is het aantal jongen tussen 5 en 20 per worp. De jongen worden tamelijk groot geboren, de lengte bedraagt meer dan een centimeter. De volwassen vissen jagen fel op de jongen.
Het is daarom noodzakelijk drachtige vrouwtjes tijdig apart te zetten in een bakje van ongeveer 10 liter met veel planten. De dieren dienen met zo weinig mogelijk stress uitgevangen te worden. Onder invloed van stress kunnen ze hun jongen voortijdig werpen. Die zullen dan levenloos geboren worden. In een normale worp is het ook vrij gewoon dat enkele dieren dood geboren worden. De jongen groeien verder gemakkelijk op, maar zijn geen snelle groeiers.
Wegens het jagen op de jongen is het niet nuttig deze soort buiten te houden. Wel heeft het voor een krachtige ontwikkeling van de jonge dieren zin om ze als jonge dieren, van een jaar oud, een seizoen buiten te houden.

Opmerkingen:
De soorten van het geslacht Allodontichthys lijken erg op elkaar. Het
is vakwerk om ze juist op naam te brengen. Doorgaans zal de juiste
50 51 naam af te leiden zijn uit het vanggebied.

Tekst: Kees de Jong.
Foto`s: Leo van der Meer.

TIP:Voor meer informatie kijk eens op internet naar Poecilia Nederland.

zaterdag, januari 17, 2009

De goodeïden

De goodeïden.



Bij levendbarende aquariumvissen vormen de uit Mexico afkomstige
goodeïden een aparte groep waarin 41 soorten zijn opgenomen. Deze
vissen hebben een afwijkende voortplanting; er is veel uitwisseling
van voedingsstoffen tussen moeder en jong en de mannetjes
hebben een uniek gevormde aarsvin om de vrouwtjes te bevruchten.
De goodeïden zijn nog niet zo lang als aquariumvissen beschikbaar
en hun aanwezigheid in Nederland loopt parallel aan de opkomst van
Poecilia Nederland. Begin jaren tachtig kreeg de vereniging via de toenmalige voorzitter de heer J.VENTE de beschikking over de eerste vissen uit deze interessante groep.
Naast de bekende Ameca splendens en Xenotoca eiseni bereikten via zijn contacten met A. RADDA uit Wenen ook Chapalichthys pardalis, Ilyodon whitei en I. xantusi (tegenwoordig I. furcidens genaamd) Nederland. Meestal werd de populaire naam hooglandkarpers
gebruikt. Een naam die geen recht doet aan deze vissen.
Ze komen niet allemaal uit het hoogland en zijn al helemaal geen karperachtigen.
Tegenwoordig wordt als populaire naam meestal goodeïden gebruikt.

Over de goodeïden was in die tijd niet veel informatie beschikbaar.
Zeker in de Nederlandse literatuur was er weinig over te vinden.
Een eerste overzichtsartikel werd geschreven door J.VENTE en verscheen
in het tijdschrift Dieren.
In de jaren daarna kwam er telkens meer informatie beschikbaar.
De goodeïden werden het onderwerp van divers wetenschappelijk onderzoek en de vele artikelen hierover bieden nuttige informatie.
Binnen Poecilia Nederland is altijd een groep leden geïnteresseerd in
het houden en verzorgen van deze vissen. Door vele contacten met
het buitenland en importen van eigen leden zijn veel soorten in de
Nederlands aquaria gehouden en gekweekt.

In het clubblad Poecilia Nieuws zijn de ervaringen van de afgelopen 25 jaar door de leden
verwoord.
Het houden en vooral kweken van de goodeïden wordt extra belangrijk omdat steeds duidelijker wordt dat het biotoop van veel van deze soorten wordt bedreigd. De verspreiding concentreert zich tot westelijk centraal Mexico en juist in dit gebied is sprake van een grote bevolkingsgroei. De vervuiling van het verspreidingsgebied heeft, afhankelijk van de soort, meer of minder impact.
Sommige, zoals de genera Goodea en Ilyodon, blijken hier binnen bepaalde grenzen redelijk
tegen bestand. Andere, zoals het genus Allotoca, verdwijnen of worden teruggedrongen tot een klein gedeelte van het oorspronkelijke gebied.
De toenemende bevolkingsdruk brengt ook extra verbruik van het aanwezige water met zich mee. Zeker in jaren waarin weinig neerslag valt, verdwijnen veel biotopen. Een aantal soorten heeft een klein verspreidingsgebied en door het verdwijnen van een biotoop kan
daardoor een soort uitsterven.


Ook door de mens geïntroduceerde soorten vormen een extra gevaar voor de inheemse soorten. De karper en Afrikaanse cichliden worden als extra eiwitbron uitgezet. Soorten die interessant zijn voor sportvissers, zoals Noord-Amerikaanse baarzen, worden ook 34 35 geïntroduceerd.
Hoofdstuk 2 Ilyodon xantusi, Characodon lateralis, geboorte van een jong
Ook allerlei aquariumvissen zoals b.v. guppen worden tegenwoordig gevonden in de biotopen
van de goodeïden. Al deze exoten verhogen de druk door voedselconcurrentie, predatie, introductie van ziekten en verstoring van het gedrag.
Het voortbestaan van een aantal soorten hangt door bovenstaande factoren aan een zijden draadje en is mede afhankelijk van in aquaria gehouden populaties. Veel soorten worden
in de natuur als ernstig bedreigd beschouwd. Characodon garmani is uitgestorven, er zijn alleen nog enkele geconserveerde exemplarenaanwezig.
Zowel Skiffia francesae als Zoogoneticus tequila werden verondersteld alleen nog in het aquarium voor te komen, maar bij recent onderzoek in de natuur zijn van deze soorten nog kleine populaties aangetroffen.


Het belang van het voor een langere tijd verzorgen van deze soorten in aquaria is dus groot.
IVAN DIBBLE heeft in de jaren negentig het initiatief genomen om samen met de universiteit van Morelia (Mexico) een project ter bescherming van de goodeïden te starten. Gespecialiseerde verenigingen van over de hele wereld ondersteunen dit project met financiële bijdragen.
Er vindt uitwisseling van informatie tussen de hobbyisten en de wetenschappers van de universiteit plaats. Leden van de verschillende verenigingen hebben de afgelopen jaren de universiteit bezocht en met de medewerkers vangreizen gemaakt. Ook heeft uitwisselen van levende dieren plaats gevonden. Een aantal in de natuur niet meer aanwezige soorten zijn door hobbyisten beschikbaar gesteld aan de universiteit. Nakweek van in het wild gevangen
vissen werd aan de hobbyisten beschikbaar gesteld.

De goodeïden zijn ondanks hun interessante voortplanting nooit populaire aquariumvissen geworden. Een reden hiervoor is dat het gedrag van een groot aantal soorten niet geschikt is voor een gezelschapsaquarium.
Vooral de grotere en aantrekkelijke vissen als Ameca splendens en Xenotoca eiseni zijn door hun robuuste gedrag niet geschikt voor het samenhouden met andere soorten.
Het agressieve gedrag wordt vaak nog versterkt door de te hoge temperatuur van het gemiddelde gezelschapsaquarium. Mindere robuuste aquariumbewoners, zeker die met langere vinnen, delven snel het onderspit. Andere goodeïden, zoals vissen uit de geslachten Ilyodon,
zijn groot en niet bijzonder kleurig.
De kleinere fraaie soorten goodeïden blijken niet eenvoudig in het aquarium te houden. Zo
stellen de fraaie vertegenwoordigers uit het genus Girardinichthys veel eisen aan waterkwaliteit en temperatuur die in een gezelschapsaquarium niet te realiseren zijn.
Bij het houden en verzorgen van goodeïden moet rekening worden gehouden met de diversiteit binnen deze groep vissen. De goodeïden komen zowel in stilstaand als stromend water voor en de verschillende soorten hebben zich hieraan aangepast. Daarnaast leven sommige tussen
de planten, terwijl anderen zich in het open water ophouden.
Een groot aantal vissen is omnivoor, maar er zijn ook uitgesproken voedselspecialisten
aanwezig.
Alloophorus robustus is een rover die zich voornamelijk voedt met andere vissen. Welk voer wordt gegeten, hangt in de natuur ook af van het aanbod. Carnivore soorten zullen bij gebrek aan dierlijk voedsel ook veel plantaardig materiaal en detritus eten. In het aquarium dient gevarieerd te worden gevoerd, waarbij een periode met minder eiwitrijk voer noodzakelijk is.



In het oorspronkelijke leefgebied is een groot verschil tussen de seizoenen aanwezig. Temperatuur en watersamenstelling variëren in de 36 37 loop van het jaar sterk.
Skiffia multipunctata Zoogeneticus tequila Verzorging
Om de goodeïden over een langere periode in het aquarium te houden, is het van belang dat de temperatuur in de loop van een jaar varieert. Afhankelijk van de soort is 12°C gedurende enkele maanden al voldoende. Deze koele periode is voor de vissen een rustperiode waarin ze minder eten en zich niet voortplanten. Een constante hoge temperatuur is de oorzaak van het verzwakken van de vissen, waardoor ze niet erg oud worden.
Veel aquarianen hebben goede ervaring met het ’s zomers buiten houden. Hiermee worden te hoge temperaturen voorkomen en het gevarieerde voedselaanbod zorgt voor gezondere dieren. Vooral de grotere soorten kunnen bij een juiste verzorging een respectabele leeftijd van zes jaar bereiken.
Om de vissen goed te verzorgen is het van belang dat ze in een groep worden gehouden. In een dergelijke groep kunnen het beste vissen van verschillende leeftijd en grootte worden gehouden. Binnen deze groep vormt zich een rangorde en hebben individuen de mogelijkheid om elkaar te ontlopen, waardoor er geen vissen door onderlinge gevechten beschadigd raken.


Het houden van een paartje blijkt vaak lastig en het is daarom verstandig om met een groepje te
beginnen.
De kwaliteit van het water is ook van belang. Alleen wanneer het water regelmatig voor een groot deel wordt ververst, is het mogelijk om de soorten gezond te houden. Kan aan deze eis niet worden voldaan dan is het af te raden om goodeïden te houden.
Het vervoer van goodeïden vraagt extra aandacht. Het is mogelijk om kleinere vissen samen in één verpakking te transporteren. Volwassen exemplaren dienen echter apart verpakt te worden. Anders is de kans groot dat de vissen het transport niet overleven.
De voortplanting van de goodeïden is uniek. Het zijn levendbarende vissen en de mannetjes brengen sperma in het lichaam van het vrouwtje. Om de vrouwtjes te bevruchten hebben de mannetjes een tot geslachtsorgaan omgevormde aarsvin, waarmee de overdracht van sperma mogelijk is. Dit geslachtsorgaan wordt andropodium genoemd. Het andropodium is per soort verschillend ontwikkeld. Bij sommige soorten zijn de eerste vinstralen van de mannetjes duidelijk vergroeid (bijv. het genus Girardinichthys), terwijl bij anderen zoals Goodea het geslachtsonderscheid minder duidelijk zichtbaar is.
De bevruchting wordt voorafgegaan door een balts waaraan beide geslachten deelnemen.
Dit is een verschil met de levendbarende tandkarpers waarbij de vrouwtjes niet deelnemen aan de balts.

De balts is per soort en kan ook per locatie verschillen. In grote lijnen komt de balts er op neer
dat de mannetjes met gespreide vinnen voor het vrouwtje zwemmen en op deze wijze de vrouwtjes proberen over te halen tot een paring. Als de vrouwtjes in de juiste stemming zijn, dan nemen ze actief deel aan de balts waarbij het lichaam schokkerig heen en weer wordt bewogen. Vrouwtjes hebben een voorkeur voor grote mannetjes die meer baltsen dan hun kleinere soortgenoten. De mannetjes zijn niet zo seksueel actief als de mannetjes van de levendbarende tandkarpers. Alleen als de vrouwtjes ook bereid zijn om te paren zullen ze beginnen met baltsen. De paarbereidheid van de vrouwtjes wordt mede bepaald door de temperatuur. Bij te hoge of te lage temperaturen planten ze zich niet voort. Bij de juiste temperatuur, die rond de
20°C ligt, zijn de vrouwtjes na een worp ongeveer een week vruchtbaar en in deze periode zijn ze bereid om te paren. Vrouwtjes van de goodeïden kunnen geen sperma opslaan, maar het
komt wel voor dat ze in één worp jongen van meerdere mannetjes 38 39 krijgen.


Voortplanting:
Xenotoca eiseni uit de Rio Tamazula Na de bevruchting duurt het ongeveer acht weken voordat de jongen worden geboren. De jongen ontvangen in het moederlichaam veel voedsel en de toename in gewicht ten opzichte van het eitje is meer dan 1.000%. Het voedsel wordt in het ovarium overgebracht via een uitwendige voedselstreng bij de jongen (trophotaenia). Vlak
na de geboorte is deze voedselstreng nog enkele dagen zichtbaar.
Uit onderzoek is gebleken dat de jongen zich in het ovarium ook voeden met niet bevruchte eitjes. Het aantal jongen is afhankelijk van de soort en de grootte van het vrouwtje. Opvallend is dat vrouwtjes die voor het eerst werpen meestal maar drie tot vijf jongen per worp krijgen.
Deze jongen zijn relatief groot, soms tot twee centimeter. Grotere vrouwtjes werpen meer jongen die kleiner zijn en bij de geboorte ongeveer één centimeter groot zijn. De pasgeboren
jongen zijn eenvoudig te voeren met allerlei soorten klein voer. Voor een goede groei mag levend
voer niet ontbreken.


De meeste soorten zijn, mits er voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn, goed in een groep te kweken en het is dan niet noodzakelijk om vrouwtjes apart te zetten. Voor sommige soorten, zoals Xenotoca melanosoma, is het echter wel noodzakelijk om de vrouwtjes apart te zetten. In hoeverre het noodzakelijk is om deze maatregelen te nemen, laat zich niet altijd goed voorspellen. Soms lukt het om de vissen in een groep te houden, terwijl dit later niet meer blijkt te lukken. Dit vraagt aandacht van de kweker.
Over het algemeen kan worden gesteld dat wanneer er vissen van verschillende grootte aanwezig zijn het niet nodig is om vrouwtjes voor de worp te isoleren. Het isoleren van drachtige vrouwtjes dient zorgvuldig te gebeuren. Door de stress is de kans op te vroeg geboren
jongen groot. Bij het samenhouden van verschillende soorten is enige voorzichtigheid
geboden. Het is een kwestie van uitproberen of meerdere soorten goodeïden elkaars gezelschap in het aquarium verdragen. Soorten uit hetzelfde genus moeten in ieder geval niet samen worden gehouden. De kans op hybriden is dan aanwezig. Een zwartgekleurde hybride, ontstaan door het kruisen van Skiffia multipunctata en Skiffia francesae, circuleert onder naam “black beauty” in de hobby.


Een ander nadeel dat zich voordoet bij het houden van meerdere soorten in hetzelfde aquarium is dat de jongen slecht van elkaar te onderscheiden zijn. Bij het uitwisselen van soorten kan dit eenvoudig tot misverstanden leiden. De goodeïden zijn voor de meer gevorderde aquariaan een interessante groep vissen. Er wordt de laatste jaren telkens meer onderzoek gedaan, maar veel aspecten zijn nog niet duidelijk. Het houden en kweken van de soorten is niet in alle gevallen eenvoudig. Vooral het een langere tijd in stand houden van een soort is bewerkelijk en
vraagt veel aandacht en een portie geluk. Voor gespecialiseerde liefhebbers ligt hier een grote uitdaging. Het
40 41 boek van HIERONIMUS (1995) geeft veel extra informatie.

Dit stuk tekst is in zijn geheel over genomen, onder goedkeuring, uit Poecilia nieuws een uitgave van het 25 jarig bestaan van Poecilia Nederland.
Tekst: Kees de Jong.
Foto`s: Leo van der Meer.

Literatuur
Onderstaande literatuur is gebruikt bij het maken van deze speciale uitgave van Poecilia
Nieuws. Ze vormen, samen met de oude jaargangen van Poecilia Nieuws, een goede aanvulling
en verdieping op de in deze uitgave opgenomen informatie.
A.L. ARIAS & D. REZNICK (2000): Life history of Phalloceros caudiomaculatus: A novel
variation on the theme of livebearing in the Family Poeciliidae. Copeia (3): 792-798.
M. BREMBACH (1979). Levendbarende vissen in het aquarium. B.V. W.J. Thieme &
Cie – Zutphen.
M. BREMBACH (1991). Lebendgebärende Halbschnäbler. Verlag Natur & Wissenschaft
– Solingen.
W.A. BUSSING (1979): A new fish of the genus Phallichthys (Family Poeciliidae) from
Costa Rica. Contributions in Science Natural History Museum of Los Angeles
County (301): 1-8
J. DAWES (1991): Livebearing fishes. A guide to their aquarium care, biology and
classification. Blandford London.
F. DE FILIPPI (1861): Note Zoologiche IV. Lebistes, nuovo genere di perce della
famiglia dei Ciprinodonti. Archivio per la Zoologia l’Anatomia e la Fisiologia
(Genova), 1: 69-70, pl. 4.
O. DOMÍNGUEZ-DOMÍNGUEZ, N. MERCADO SILVA, J. LYONS & H. GRIER 2005.
The Viviparous Goodeid Species. In: M.C. URIBE & H.J. GRIER, book editors,
Viviparous Fishes. New Life Publications, Homestead, Florida. p. 525-569.
K. EICHBAUM ESTEVES & J. LOBÓN-CERVÍA (2001): Composition and trophic
structure of a fish community of a clear water Atlantic rainforest stream in
southeastern Brazil. Environmental Biology of Fishes (62): 429-440.
FILIPPI, F. DE. 1861. Note Zoologiche IV. Lebistes, nuovo genere di perce della
famiglia dei Ciprinodonti. Archivio per la Zoologia l’Anatomia e la Fisiologia
(Genova), 1: 69-70, pl. 4.
G. GÄRTNER, Zahnkarpfen- Die Lebendgebärenden im Aquarium . Ulmer 1981 blz.
61-63.
M.J. GHEDOTTI & S.H. WEITZMAN (1996): A new species of Jenynsia (Cyprinodontiformes:
Anablepidae) from Brazil with comments on the composition and
taxonomy of the genus. Occ. Papers Nat. Hist. Mus. Univ. Kansas (179): 1-25.
H. HIERONIMUS (1995): Die Hochlandkärpflinge. Westarp-Wiss. Magdeburg
J.J. HOEDEMAN (1980): Tandkarpers en hun verwanten. Zuidgroep B.V. Uitgevers –
Best.
J.J. HOEDEMAN (1980): Tandkarper biotopen. Zuidgroep B.V. Uitgevers – Best.
C.L. HUBBS (1926a): Studies of the fishes of the order Cyprinodontes VI. Misc. Publ.
Mus. Zool. Univ. Mich. 16 (1): 1-87.
K. JACOBS (1969): Die lebendgebärenden Fische der Süßgewässer. Verlag Harri
Deutsch Frankfurt/Main und Zürich.
K. DE JONG (1987): Xenotaenia resolanae, een mooie en eenvoudig te houden hooglandkarper.
Poecilia Nieuws (1): 7-9.
K. DE JONG (1995): Van egale naar gevlekte Limia vittata (GUICHENOT, 1853). Poecilia
Nieuws (3): 44-48.
K. DE JONG (1997): Weer een nieuwe soort in het genus Jenynsia. Poecilia Nieuws (3):
49-52.
K. DE JONG (1998): Twee grote Limia-soorten. Poecilia Nieuws (1): 4-10.
K. DE JONG (2008): Even voorstelllen. POECILIA NIEUWS (1): 25-27.
M. KEMPKES (2000). Levendbarende tandkarpers. Tirion Uitgevers BV - Baarn
D. KUNATH (1990): Die Kreuzung Characodon lateralis GÜNTHER, 1866 mit Characodon
audax SMITH & MILLER, 1986. ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (2): 7-9.
D. LAMBERT & P. LAMBERT (1995), Platies and Swordtails. Blandford – London.
P.H.F. LUCINDA, R.E. REIS & R. QUEVEDO (2002): Jenynsia onca, a new species of
anablepid fish (Teleostei: Cyprinodontiformes) from southern Brazil and its
phylogenetic position. Ichthyol. Explor. Freshwaters (1): 33-40.
J. LYONS & S. NAVARRO-PEREZ (1990): Fishes of the Sierra de Manantlan, West-
Central Mexico. The Southwestern Naturalist (1): 32-46.
J. LYONS (2002a): De grondbaars goodeïden, het geslacht Allodontichthys. Poecilia
Nieuws (5): 91–95.
J. LYONS (2002b): Het natuurlijk verspreidingsgebied van de luipaard goodeïde Xenotaenia
resolanae. Poecilia Nieuws (4): 61-73.
A.C.G. MAI, A.M. GARCIA, J.P. VIEIRA & M.G. MAI (2007): Reproductive aspects of
the one-side livebearer Jenynsia multidentata (JENYNS, 1842) (Cyprinodontiformes) in
the Patos Lagoon estuary, Brazil. Pan-American Journal of Aquatic Sciences (1): 40-
46.
A.D. MEISNER (2001): Phylogenetic systematics of the viviparous halfbeak genera
Dermogenys and Nomorhamphus (Teleostei: Hermirhamphidae: Zenarchopterinae).
Zool. J. Linnean Soc. 133: 199-283.
M.K. MEYER, L. WISCHNATH & W. FOERSTER (1985): Lebendgebärende Zierfische –
Arten der Welt. Mergus - Melle.
L. PARENTI (1981): Phylogenetic and Biogeographic analysis of Cyprinodontiform
Fishes (Teleostei, Atherinomorpha). America Museum of Natural History (168):
335-557.
J. PAULO-MAYA & P. TRUJILLO-JIMÉNEZ (2000): Neuva especie de Ilyodon (Cyprinodontiformes:
Goodeidae) de la cuenca del Río Balsas, Mexico. Rev. Biol. Trop. 2/3:
465-472.
K. PLÖGER-BREMBACH (1982): Lebendgebärende. Alfred Kernen Verlag - Stuttgart.
POESER, F.N. AND I.J.H. ISBRÜCKER (2002): Zum wissenschaftlichen Nahme des
Guppy. DATZ 2002 (4): 47-49.
84 85
F. N. POESER (1996): Twee nieuwe soorten in het genus Jenynsia, 1866 uit Zuid-
Brazilië door M.J. GHEDOTTI en S.H. WEITZMAN. Poecilia Nieuws (2): 24-25.
F.N. POESER (1998): De amazone molly, Poecilia formosa (GIRARD, 1859), een
zwemmende biologieles. Poecilia Nieuws (2): 27-33.
F.N. POESER, M. KEMPKES & I.J.H. ISBRÜCKER (2005): Description of Poecilia
(Acanthophacelus) wingei n. sp. from the Paría Peninsula, Venezuela, including notes on
Acanthophacelus EIGENMANN, 1907 and other subgenera of Poecilia BLOCH AND
SCHNEIDER, 1801 (Teleostei, Cyprinodontiformes, Poeciliidae). Contribution to
Zoology, 74 (1/2): 97-113.
M. RAUCHENBERGER 1988. A new species of Allodontichthys (Cyprinodontiformes:
Goodeidae), with comparative morphometrics for the genus. Copeia (2): 433 – 441.
C.T. REGAN (1913) A revision of the cyprinodont fishes of the subfamily Poeciliinae.
Proc. Zool. Soc. Lond.: 977-1018.
C.T. REGAN (1913) A revision of the cyprinodont fishes of the subfamily Poeciliinae.
Proc. Zool. Soc. Lond.: 977-1018.
D. REZNICK, R. MEREDITH & B. COLLETTE (2007) Independent evolution of
complex life history adaptations in two families of fishes, live-bearing halfbeaks
(Zenarchopteridae, Beloniformes) and Poeciliidae (Cyprinodontiformes). Evolution
(11): 2570-2583.
H. STALLKNECHT (2000) Lebendgebärende Zahnkarpfen. Tetra-Verlag GmbH –
Bissendorf-Wulften
E.C. TAYLOR (1984): Hooglandkarpers (vervolg). Poecilia Nieuws (3): 4-7.
C.L TURNER (1946): A contribution to the taxonomy and zoogeography of the
Goodeid fishes. Occasional papers of the museum of zoology University of
Michigan (495): 1-13.
L. WISCHNATH (1993): Atlas of Lifebearers of the World T.F.H.- Neptune City
Internet:
www.fishbase.org
www.itis.gov

donderdag, januari 01, 2009

Brachyrhapis hartwegi

Brachyrhapis hartwegi.

Foto boven: man B.hartwegi(houder Herman van de Kooy).
Nederlandse naam:
Niet aanwezig

Foto boven: koppel B Hartwegi (herman van de Kooy)

Verspreidingsgebied:
Het zuiden van Mexico en Guatamala.

Foto boven: man B.hartwegi (Herman van de Kooy).

Kenmerken:
Deze bijzonder fraaie vertegenwoordiger
uit het geslacht Brachyrhaphis is al
in 1977 naar Europa gekomen en
heeft zich altijd, zij het bescheiden,
kunnen handhaven onder de liefhebbers
van levendbarenden. Op de foto
is niet duidelijk te zien dat naast het
fraaie uiterlijk dit visje ook nog beschikt
over een oplichtend oog. Vooral
bij jonge exemplaren is dit heel
sprekend. Weliswaar is het niet zo fel oplichtend als b.v. bij Priapella
olmecae maar het is een duidelijk waarneembaar kenmerk en zeker
een aanwinst te noemen. De vrouwtjes zijn als gewoonlijk wat minder
sprekend van kleur.

Foto boven :Priappela olmeca (Kees de Jong).

De mannetjes van B. hartwegi zijn in het bezit van een lang gonopodium.
Volgens de literatuur kunnen de mannetjes tot 3,5 cm lang
worden en de vrouwtjes wel 5 cm. Mijn ervaring is dat zij wat kleiner
blijven maar dat kan in de natuur wel anders zijn.
Verzorging en kweek:
De verzorging van dit visje is vrij eenvoudig al moeten zij niet te
koud worden gehouden. Ik houd ze zo net boven de 20°C maar
mocht de temperatuur met warme dagen oplopen dan heb ik niet
gezien dat zij daar grote problemen mee hadden.
Ze kunnen wel schuw zijn, zeker als zij noodgedwongen van bak
moeten verhuizen duurt het een tijdje voor ze weer gewend zijn en
we weer kunnen genieten van hun fraaie uiterlijk.

Ze kunnen dan
behoorlijk fel zijn en soortgenoten achterna zitten maar het komt
niet tot gevechten waarbij beschadigingen zouden kunnen optreden.
Helaas is er ook een min puntje te constateren. Toen ze bij mij
samen werden gehouden met guppen met fraaie lange staartvinnen,
moest ik constateren dat ze daar niet blij mee waren en al gauw
zwommen er guppen rond met een aangevreten staart. Overigens is
dit visje nog het meest vreedzaam binnen het genus Brachyrhaphis, de
andere soorten zijn bijters en kunnen niet van hun jongen afblijven.

Foto boven: man B.hartwegi-vrouw Skiffia lermae.

Wat het voedsel betreft zijn ze zeker niet moeilijk, het gewone
standaardmenu van diepvries en droogvoer wordt goed gegeten.
Natuurlijk hebben ze ook graag levend voer maar dat mag dan niet
te groot zijn. Op artemianaupliën zijn ze verzot maar welke vis is dat
niet?
Ook de kweek levert geen problemen op, het is zelfs oppassen voor
overbevolking omdat zij hun jongen met rust laten. Op zijn tijd zal
men moeten ingrijpen om dit te voorkomen. Houdt men dit visje
samen met andere tandkarpers dan wil het nog wel meevallen met
die overbevolking omdat die hun menu wel eens willen aanvullen.
Bij een juiste voeding groeien de jongen voorspoedig op en al is het
niet direct nodig, het heeft de voorkeur de jongen in een bakje de
eerste 2 maanden b.v. apart te laten opgroeien. Het voedselaanbod
is in zo’n apart bakje natuurlijk veel beter dan in een grotere bak met
volwassen vissen.

Foto boven: man B.hartwegi.
Deze soort is niet erg gevoelig voor ziekten, dat is althans mijn
ervaring. Wel heb ik soms jongen waarbij de zwemblaas niet goed
gevuld is zodat zij zich huppelend door de bak moeten bewegen. Ik
vernietig deze exemplaren natuurlijk onmiddellijk.
Opmerkingen:
Een bakje van ca. 60 cm, goed beplant en voorzien van een
bodemlaagje van b.v. fijn grint en ook niet te fel belicht en bevolkt
met deze fraaie tandkarper is een lust voor het oog. U kunt dit nog
aanvullen m 14 15 et een enkele Ancistrus en/of wat garnaaltjes.

Tekst :Herman van de Kooy.
Foto`s :Leo van der Meer