woensdag, december 19, 2007

Voortplantingssucces Heterandria formosa.


Klein maar fijn het mannetje Heterandria formosa,

Het dwergtandkarpertje, Heterandria formosa Agassiz, 1855, behoort tot de bekendste levendbarende tandkarpers. Dit kleine visje is afkomstig uit de zuidelijke staten van de USA en stelt nauwelijks eisen aan de verzorging. De watertemperatuur mag tussen de 12 en 28°C liggen en aan de samenstelling worden geen eisen gesteld. De kweek is niet moeilijk en indien er voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn, zullen er altijd jongen in het aquarium zwemmen. De voortplanting van het dwergtandkarpertje wijkt af van de meeste andere levendbarende tandkarpers. De jongen worden niet allemaal in eenmaal geworpen, maar dit gebeurt over een aantal dagen, waarbij er elke dag 1 of 2 jongen worden geboren. In het lichaam van het vrouwtje bevinden zich jongen in verschillende ontwikkelingsstadia. Dit verschijnsel wordt superfoetatie genoemd. De mannetjes kunnen zo’n 1,8 cm lang worden en de lengte van het gonopodium is 35 tot 40% van de lichaamslengte. De mannetjes van het dwergtandkarpertje baltsen, zoals praktisch alle soorten levendbarende tandkarpers met een lang gonopodium, niet voordat ze paren.


Foto boven vrouw Heterandria formosa.

Aspbury & Basolo deden onderzoek naar de voorkeur van de vrouwtjes en de succesvolle voortplantingen van de mannetjes bij het dwergtandkarpertje en kwamen tot de volgende conclusies.


Over het geheel genomen hebben de vrouwtjes een voorkeur voor grotere mannetjes en deze voorkeur is onveranderlijk. Er wordt dan ook geconcludeerd dat deze voorkeur genetisch bepaald is. Per vrouwtje is er wel een verschil in de mate van deze voorkeur. De voorkeur hoeft niet per se door de lichaamsgrootte an sich van de mannetjes bepaalt te worden. Er kan ook sprake zijn van een kenmerk dat in combinatie met een groter lichaam voorkomt of een combinatie van meerdere. Er zijn veel redenen voor een vrouwtje om een voorkeur voor grote mannetjes te hebben. Enkele zijn: gezondheid, betere genen en evolutionair eerder bepaald.


Hoewel de vrouwtjes een duidelijke voorkeur hebben, is de kans op een succesvolle paring uiteindelijk voor alle mannetjes gelijk. Hiervoor worden door de auteurs drie redenen gegeven. De onderlinge competitie tussen de mannetjes is van meer invloed dan de voorkeur van de vrouwtjes. Er kan een alternatieve voortplantingstechniek van de mannetjes zijn die er voor zorgt dat de voorkeur van de vrouwtjes nauwelijks invloed heeft. De laatste reden die auteurs aangeven is enigszins verrassend. Het zou best eens zo kunnen zijn dat het uitgevoerde experiment geen goed beeld geeft van de vrouwelijke voorkeur voor een partner. Er zijn voor vrouwtjes mogelijk ook andere redenen om zich in de buurt van een bepaald mannetje op te houden. De aanwezigheid van dit mannetje kan er voor zorgen dat ze minder wordt lastig gevallen door andere mannetjes. Ook kan het zich in de buurt ophouden van een groter mannetje deel uitmaken van de anti-predator strategie. Hier is nog veel onduidelijk en verder onderzoek moet hier meer zicht op geven.
Alleen wanneer de grotere mannetjes als eerste bij een vrouwtje worden geplaatst hebben zij een grotere kans om het vrouwtje te bevruchten dan hun collega’s waar de voorkeur niet naar uitgaat. De oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat een paring energie kost en risico’s met zich meebrengt. Enkele risico’s zijn: fysieke beschadiging bij het overbrengen van het sperma, groter risico om opgegeten te worden tijdens de paring, verminderde tijd om voedsel te zoeken.
Het onderzoek maakte nog duidelijk dat alle mannetjes evenveel pogingen moeten doen om een vrouwtje te bevruchten.


De vrouwtjes van veel soorten levendbarende tandkarpers hebben met hun bek fysiek contact met de mannetjes. Dit gedrag wordt wel ‘nippen’ genoemd en komt ook bij mannetjes van een aantal soorten voor. Zo is het onder andere bekend bij de mannetjes van zwaarddragers, platy’s en molly’s. Dit nippen van de mannetjes zou een prikkelende invloed op de vrouwtjes hebben. Bij de vrouwtjes werd het vaak als agressief en afwijzend gedrag richting de mannetjes gezien. Het onderzoek van Aspbury & Basolo maakte duidelijk dat de vrouwtjes dit soort gedrag vooral vertonen bij mannetjes waar hun voorkeur naar uit gaat. Zij zien dit gedrag dan ook als een vrouwelijk signaal om de bereidheid tot paring aan te geven.


Als eindconclusie wordt gesteld dat de voorkeur voor een bepaald kenmerk van de vrouwtjes erfelijk is en dat het hebben van dit kenmerk voor de mannetjes geen grotere kans op een succesvolle voortplanting betekend.


Het hierboven uitgevoerde onderzoek is geheel uitgevoerd onder experimentele omstandigheden. Dit is m.i. een groot verschil met de situatie in de natuur waar het dwergtandkarpertje vaak in grote groepen voorkomt en waar de interactie tussen vele individuen veel complexer zal zijn. Daar zal de kans op het succes van een stiekeme paring ongetwijfeld nog groter zijn. Overigens is de definitie van een paring zoals die in dit onderzoek is gehanteerd het hebben van fysiek contact tussen het gonopodium van het mannetje en de geslachtsopening van het vrouwtje. Het is op dat moment absoluut niet zeker of er wel sperma is overgebracht.


Literatuur:
A.S. Aspbury & A.L. Basolo (2002) Repeatable female preferences, mating order and mating success in the poeciliid fish, Heterandria formosa. Behav. Ecol. Sociobiol. (51): 238-244
Foto Leo van der Meer.
Tekst Kees de Jong.
Ik wens iedereen die het afgelopen jaar mijn site", bewonderd en gelezen heeft hele fijne kerstdagen en een gezond 2008 toe.
I wisch you a Mery Christmus and a happy New Year.

maandag, december 03, 2007

Xiphophorus signum Rosen&Kallman,1969

Xiphophorus signum Rosen&kallman, 1969.


Synoniemen:
Xiphophorus helleri signum Rosen & Kallman, 1969.

Nederlandse naam:
Kommazwaarddrager, dit verwijst naar de vlek in de staart, die erg veel weg heeft van een komma.

Beschrijving:
D.E. Rosen & K.D. Kallman (1969); A new fisch of the genus
Xiphophorus from Guatemala,with remarks on the Taxonomy
of Enemie Forms. American Museum Novitates (2379):1-29


Foto boven: bij het vrouwtje is de komma erg goed te zien.
Naamgeving :
Xiphophorus=zwaarddrager. Uit het Grieks en dit verwijst naar het gonopodium bij het mannetje.
Signum=afkomstig van het Latijnse woord kenmerk,teken. Dit verwijst uiteraard naar de specifieke opvallende zwarte tekening in het onderste deel van de staartvin.


Foto boven: een goed uit gegroeide man van het soort, X.signum.

Verspreiding:
Deze zwaarddrager komt alleen voor in Rio Chajamaic,onderdeel van het Rio Usemancinta
stroomgebied in de staat Alta Verapaz in Guatamala, en de zijrieviertjes hiervan en dan vooral in de Rio Semococh. Door een bergrug wordt dit deel van de rivier van de hoofdstroom afgesneden, waardoor er een geisoleerd gebied is ontstaan.

Foto boven:Scolichthys iota.

Naast de kommazwaarddrager komt er nog een aantal soorten endemisch voor. De levendbarende tandkarpers Scolichthys Iota Rosen, 1967 en Pseudoxiphophorus diremptus (Rosen 1979) en een tot de karperzalmen behorende Bramocharax-soort. Verder verschillende
eierlegende tandkarpers (killi) de karperrzalm Astyanax aeneus, een grondel soort uit het genus Leptophylipnus, verschillende soorten Chiclides en verschillende soorten kreeftjes en garnaaltjes.

De waterplanten in deze stroom zijn Ludwigia cf repens, Pontederia rotundifolia, Foninalis en hoornblad. De kommazwaarddrager leeft vooral in het open gedeelte van de rivier.
Vanaf 2004 zijn er ook Afrikaanse tilapia`s (Oreochromis spec.) gevangen en sindsdien is er een grote afname van het aantal X.signum,S.iota en P.diremptus men weet natuurlijk nog niet of dit met elkaar verband heeft.
Uiteraard is het te begrijpen dat de bevolking deze vis uitgezet heeft als eiwit,voedings bron, voor ons als hobbyist is dit natuurlijk vreselijk jammer, uiteraard is het van groots belang dat deze vissen in gevangenschap wel behouden blijven.
De watertemperatuur schommelt tussen de 22 en 25 graden Celsius. De overige waarden die zijn gemeten: ph 7,5 , KH 8,5 en de GH 11 en de elektrische geleidbaarheid 280.


Foto boven:een koppel X.signum.
Uiterlijk:
De kommazwaarddrager, is een slanke vis met een groenbruine lichaamskleur, Qua bouw is de soort slanker dan de bekende groene zwaarddrager. Net als bij deze soort hebben mannetjes een zwaard bestaande uit de verlenging van de onderste vinstralen van de staartvin. De tekening verschilt van alle andere zwaarddrager soorten. Op het lichaam bevindt zich een duidelijke donkere lijn en daarnaast bevindt zich in de staartvin een zwarte vlek die bij mannetjes over gaat in de zwarte band die om het gele zwaard zit. Zowel de donkere streep als de tekening in de staart zijn bij de pasgeboren vissen niet zichtbaar.

Binnen de soort is er geen spraken van variatie in deze tekening, alle vissen zijn identiek. De kommazwaarddrager is de enige zwaarddrager waarbij de voorste vinstralen van de rugvin langer zijn dan de achterste.
Hierdoor loopt de rugvin minder in een punt uit dan bij de andere zwaarddragers het geval is.

De volwassen vrouwtjes hebben een duidelijke drachtigheidsvlek,.
De vinnen hebben bij een juiste belichting een gele glans, maar hebben verder geen tekening.

Foto boven:
X.signum vrouw, waar de drachtigheids vlek en komma goed te zien zijn.
grootte:
De lichaamslengte van de mannetjes is 7,5 cm, de vrouwtjes kunnen een lengte van ongeveer 10 cm bereiken.


Foto boven:man X.signum.

Verzorging:
De soort is een echte zwemmer en heeft erg veel ruimte nodig.
Een aquarium met een lengte van minimaal 100 cm is een eertse vereiste, wat het houden van deze vis betreft.
Dit uiteraard door het vele en voortdurende zwemmen, en bij het parings gedrag heeft het mannetje voldoende ruimte nodig om de paringsdans(soort dans) volledig uit te voeren.
In de natuur wordt hij waar genomen in water van ongeveer 25 graden Celsius, maar enige tijd de temperatuur wat kouder, tot ongeveer 18 graden geeft een beter behoud en langere levensduur van de vissoort.
Dit soort stelt verder weinig eisen, maar van een lekkere stroming zijn ze zeker gediend,
water verversen is wel noodzakelijk, dit geldt uiteraard voor alle levendbarende, zelf ververs ik ongeveer 10% iedere week van het aquarium water, dit doet de groei en de kweek zeker goed.
Dit soort komt natuurlijk het meest tot hun recht, bij een schooltje van meedere soortgenoten, in een wat grotere groep die bestaat uit meerdere mannen en vrouwen.

Ooit in het verleden had ik veel contakt met Jan Paul Groen, deze man had een vijver van vele 1000 de liters water, hier viel mij het meest op dat de vissen echt in een groep tergelijke tijd van links naar rechts zwommen.
Aan de buitenkant de mannetjes, en midden in de groep de wat grotere jongen en de vrouwtjes.
De allerkleinste zwommen altijd in de ondiepere gedeeltes, en hielden zich op tussen de planten.
In het aquarium zullen de volwassen vissen niet constant op jacht gaan naar de jonge visjes, toch van tijd tot tijd zullen ze er toch wel eentje pakken.
Uiteraard is het verstandig vele planten aan de zijkant te plaatsen,verder gebruik ik zelf een van plastic gemaakte waterplanten bakje ( in tuincentrum`s verkocht om waterplanten in te kunnen zetten) hierin zitten vele kleine gaatjes, waar wel de kleine jongen door heen kunnen zwemmen, maar niet de oudere en volwassen vissen.
Uiteraard blijven er altijd genoeg jongen over die uit groeien tot mooie volwassen vissen, die uiteraard daarna weer met elkaar geruild kunnen worden.

Kweek:
Net als de groene zwaarddrager X.helleri werpt het vrouwtje meestal iedere maand tot ongeveer 100 jongen. Zelf heb ik ooit verschillende keren een vrouwtje appart gezet, bij mij bestond een nestje meestal uit 30 jongen. Deze jongen zijn heel erg klein, hierdoor zie je ze snel over het hoofd heen.
De jongen groeien erg langzaam, na 8 maanden zijn ze geslachtsrijp, maar het duurt nog vele maanden voor ze volledig uit gegroeid zijn.


Voedsel:
Xiphophorus signum is een echte alles eter, wat natuurlijk voor vele aquarium vissen gebruikelijk is, ze lusten werkelijk bijna alle soorten voedsel, van kleine pas uitgekomen pekel kreeftjes (Artemia) tot grote rode muggen larven, wat mij erg opgevallen is dat ze constant honger hebben, en eigenlijk nooit genoeg lijken te hebben.
Uiteraard is het beste om niet meer voesel te geven dan dat ze in 5 minuten op kunnen eten, dit om eventuele vetzucht (onvruchtbaar) en verotting tegen te gaan.
Het voedsel wat ik ze geef is meestal levend voedsel, de afgelopen 3 jaar houdt ik mij bezig met het kweken van vele Xiphophorus soorten, een ding is mij hierdoor echt duidelijk geworden na vele teleurstellingen ben ik van volle overtuiging, Xiphophorus soorten hebben echt levend of bevroren en ontdooid voedsel nodig, liefst iedere dag.
Dit levende of ontdooide voedsel mag uit vele soorten bestaan zoals bv:Rode,witte en of zwarte muggen larven, Cyclops en watervlooien, Artemia en tubifex al zou ik zelf heel erg voorzichtig zijn met levende tubifex.
Uiteraard is het vaak beter om ze ook droogvoer van tijd tot tijd te geven, liefst een hoogwaardig droogvoer, waarin vele vitamines,minaralen en sporen elementen in verwerkt zijn, zodat u vissen nooit te kort gedaan kunnen worden.
De jongen X.signum`s lusten alles wat de oudere vissen ook eten mits niet te groot uiteraard.


Opmerkingen:
Rosen&Kallman (1969) geven aan dat de kommazwaarddrager qua uiterlijk meer lijkt op de noordelijker voorkomende zwaarddragers dan de enkele kilometers verderop levende exemplaren. ze zien de kommazwaarddrager als een porimitieve vorm van de zwaarddrager die zich in een geisoleerd gebied verder heeft ontwikkeld, terwijl in het gebied van de groene zwaarddrager de ontwikkeling van zwaarddrager verder is gegaan en er veel variatie is ontstaan.

Hoewel het uiterlijk van de kommazwaarddrager in zeer veel opzichten op dat van de groene zwaarddrager lijkt en het bekend is dat de soorten uit het genus Xiphophorus eenvoudig met elkaar kruist zijn en is het tot nu toe nog nooit voorgekomen om de kommazwaarddrager met een andere Xiphophorus soort te kruisen. Rosen (1979) bericht van vele pogingen hiertoe, waarbij zelfs gebruik gemaakt werd van kunstmatige inseminatie, maar dat leidde niet tot nakomelingen.

Over het algemeen kan men dan wel stellen dat het samenhouden van soorten uit het genus Xiphophorus niet verstandig is, aangezien de kans van hybride erg groot is (De Jong, 1995). De kommazwaarddrager kan dus wel samen worden gehouden met andere soorten van het genus Xiphophorus. Mochten er ondanks alles toch hybride worden geboren, dan is dat echt een primeur die zeker een publicatie verdiend.


Geschreven door Kees de Jong en Leo van der Meer.
Foto`s :Leo van der Meer.

Literartuur:
K.de Jong (1995)
De kommazwaarddrager Xiphophorus signum. Het aquarium (5): 100-102.
K.de Jong (1995)
De kommazwaarddrager,Xiphophorus signum Rosen &Kallman, 1969. Poecilia Nieuws (1):5-11
K.de Jong (2004)
De zwaarddrager wildvormen voor iedere aquariaan intressant.
Poecilia nieuws (4):8-16
D.lambert
Xiphophorus signum Rosen&kallman,1969 .viviparous (42)
D.E.Rosen (1979)
fisches from the uplands and intermontane basims of Guatemala:
Revisionary Studies and Comparative Geography.Bulletin American
Museum of Natuerel History (163):268-375.
D.E. Rosen&K.D.Kallman (1969)
A new fisch of the genus Xiphophorus from Guatemala, with remarks on the Taxonomy of Endemic Forms. american Museum Novitates )2379 1/29
K.Schneider _ K.de Jong )2006'
Scolichtys iota Rosen,1967.Poecilia Nieuws 4)11/15

zondag, november 11, 2007

Phalloceros caudimaculatus reticulatus

Een oude bekende met een lange naam,
Phalloceros caudimaculatus reticula­tus (EIGENMANN, 1907).




Phalloceros caudimaculatus reticulatus.

Levendbarende tandkarpers worden vanaf het einde van de vorige eeuw als aquarium­vissen gehouden. De eerste soort die in 1889 werd ingevoerd, was Phalloce­ros caudima­culatus. Deze soort is de enige soort uit het geslacht Phalloce­ros en heeft als belangrijkste kenmerk een zwarte punt op de zijkant van het lichaam. Deze vlek bevindt zich op de achterste helft van het lichaam, dit in tegenstelling tot de bekende oogvlek zoals die bij sommige andere soorten levendbarende tandkarpers (bijvoorbeeld bij de oogvlektandkar­per (Poecilia vivipa­ra) en de gup) aanwezig is. Verder zijn er niet veel duide­lijke in het oog springen­de ken­merken zicht­baar op het licht­brui­ne li­chaam. Be­langrijkste punt voor de popula­ri­teit van dit slanke visje in het begin van deze eeuw was dan ook het feit dat de vissen levendba­rend zijn. Deze bijzondere ei­gen­schap zorgde er voor dat er aanvanke­lijk grote bedra­gen voor deze vissen werden be­taald.


Foto: Man Phalloceros caudimaculatus reticulatus.
De zwartgevlekte vorm van Phalloceros caudima­cu­latus, Phalloceros caudimacula­tus reticula­tus (reti­culatus= netvormig, ver­wijst naar de vorm van de schub­ben), werd in 1905 ingevoerd. Het is met name deze vorm geweest die bij heeft gedragen aan de grote populariteit van de levendbarende tandkar­pers aan het begin van deze eeuw. Zowel de mannetjes als de vrouw­tjes van deze soort zijn gevlekt. De tekening is bij elk visje weer verschillend. De mannetjes hebben over het algemeen meer donkere vlekken dan de vrouwtjes. De vrouw­tjes kunnen tot ongeveer 5,5 cm. groot worden. De mannetjes blijven ongeveer 2 cm. kleiner.



Foto:Koppel Phalloceros caudimaculatus reticulatus auratus.
Naast de twee hier al genoemde vormen bestaat er nog een laatste vorm die naast zwarte ook nog gouden vlekken op het lichaam heeft. De naam van deze vorm is nog langer, namelijk Phalloceros caudimaculatus reticulatus auratus (auratus=goud, goudgeel). Deze vorm schijnt gevoeliger te zijn dan de twee hier al genoemde. Zelf heb ik geen ervaring met deze 'gouden' variëteit. Overigens zijn de drie vormen onderling eenvoudig te kruisen. Om een zuivere stam te houden moeten de variëteiten apart worden gehouden. Veel van de op dit moment gehouden stammen zijn bastaarden van de drie vormen. Hierdoor gebeurt het vaak dat uit een paring van zwart gevlekte ouders ook jongen met gouden vlekken worden geboren. Door selectief met deze jongen verder te kweken kan er weer een goudkleurige stam worden opgebouwd.


Koppel: Phallorceros Caudimaculatis reticulatus auratus.

De zwarte vlektekening zoals die bij Phalloceros caudimaculatus reticu­latus zichtbaar is, lijkt veel op de tekening van de mannetjes van sommige vormen van Gambusia holbrooki. In eerste instantie kunnen de soorten makkelijk door elkaar worden gehaald. Een groot verschil is echter het feit dat de vrouwtjes van Gambusia holbrooki nooit zwart gevlekt zijn. Ook hebben de Gambusia's kleine zwarte puntjes in de vinnen, die bij Phalloce­ros ontbreken. Als belangrijke verschilpunt kan verder nog de punt van het gonopodium (= het mannelijke geslachtsorgaan bij levendba­rende tandkarpers) worden genoemd. Deze gonopodiumpunt is bij de verschil­lende geslachten van de levendbarende tandkarpers anders en wordt vaak gebruikt bij het determi­neren van soorten. De bijgevoeg­de figuur laat de verschillen duidelijk zien. Met name de naar beneden gerichte punt is bij Phalloceros met het blote oog goed waarneembaar. De geslachtsnaam Phalloceros (=geweivormig geslachtsorgaan) verwijst naar dit kenmerkende gonopodium.



2
Gonopodium Phal­loceros
(tek. uit Mey­er)


3
Gonopodium Gam­busia
(tek. uit Mey­er)

Niet alleen qua uiterlijk zijn er dui­de­lijke verschil­len zicht­baar tussen Phal­lo­ce­ros caudima­cula­tus reticu­latus en Gam­bu­sia holbrooki. Is laatstge­noemde soort net als vele Gam­busi­a's nogal eens agres­sief, de vissen uit het geslacht Phalloce­ros zijn allemaal erg rustig en ik heb nooit waar kunnen nemen dat de dieren agressief naar andere vissen toe wa­ren.


Phallorceros caudimaculatus reticulatus.

Het rustige gedrag zorgt er voor dat het bij de kweek niet noodzakelijk is om de jongen en de ouders te scheiden. Zelf houd ik deze soort in een klein aquarium van 40x30x30 cm., waarin een grote dot javamos aanwezig is. Met grote regelmaat zie ik jongen zwemmen. De pasgeboren vissen houden zich in eerste instantie onder en in het mos schuil. Na ongeveer twee weken zwemmen ze tussen de grotere vissen. De vlektekening ontstaat pas op latere leeftijd. De enige tekening die de jongen bij hun geboorte hebben is de zwarte vlek zoals die ook bij Phalloceros caudimaculatus zichtbaar is. De jongen van beide variëteiten zijn dan ook niet uit elkaar te houden. Later komen er enkele streepjes in de rug- en aarsvin bij. Na ongeveer 6 weken zijn de eerste zwarte vlekken op het lichaam zichtbaar. De bij de geboorte aanwezige vlek is daarna niet meer duidelijk aanwezig. Ook de rug-, aars- en staartvin kunnen een vlektekening vertonen.

Het voeren van de vissen is geen probleem. Wel lijken de dieren een voorkeur te hebben voor dierlijke kost. Dit hoeft niet te bewegen. Diepge­vroren muggelarven etc. zijn een goed alternatief voor levend voer. Ook droogvoer wordt gegeten.

6
Nannostomus beckfordi
(tek. Chr. Visser)
De soort is oorspronkelijk afkomstig uit zuidoost Brazilië en Uruguay. Tegenwoordig wordt de soort ook op sommige plaatsen in Afrika en Ausralië aangetroffen. Hier is de soort waarschijnlijk door het toedoen van aquaria­nen terecht gekomen. In het oorspronke­lijke verspreidingsgebied komen ze soms samen met Hyphessobrycon piabinhas en Nannostomus beckfordi in kleine meertjes voor. Vol­gens Meyer komt er af en toe zeewater in deze meer­tjes terecht, waar­door er soms sprake is van enigs­zins brak water.
De temperatuur in dit gebied daalt af en toe beneden de 20°C. Phalloceros caudimaculatus reticulatus kan dan ook goed in een onver­warmd huiskamer­aquarium worden gehouden, mits de temperatuur niet voor lange tijd beneden de 15°C zakt. Een langdurige periode met een temperatuur hoger dan 25°C wordt over het algemeen slecht verdra­gen. De tole­rantie voor lagere temperaturen droeg er mede toe bij dat deze soort aan het begin van deze eeuw, toen het verwarmen van aqua­ria nog een groot probleem was, erg populair werd. 's Zomers is deze soort prima in de tuinvijver te houden. A. Stolk noemt Phallo­ceros als een soort waarbij de hoogte van de temperatuur van invloed is op de geslachts­verdeling. Helaas gaat hij hier niet verder op in. Door het ontbreken van een duidelijke literatuurverwijzing in zijn onnavolgbare boekje, is het helaas voor mij niet mogelijk om hier meer informatie over te geven. Zelf heb ik een en ander niet nauwkeurig genoeg bijgehouden om uitspraken te doen over de invloed van de temperatuur op de geslachtsverdeling. Bij mij werden over het geheel genomen evenveel mannetjes als vrouwtjes geboren.


Phallorceros caudimaculatus reticulatus auratus.

De vissen gedragen zich rustig. Het zijn geen uitgesproken zwemmers die constant door het aquarium heen en weer schieten. Vaak hangen de dieren rustig tussen de planten. Gezien dit enigszins statische gedrag is een ruime uitzwemmer voor deze soort niet no­odzakelijk. Een kleiner aquarium is dan ook geschikt voor deze vissen.


Foto:Man Phallorceros caudimaculatus reticulatus auratus.

Concluderend kan worden gesteld dat deze oude bekende uit de aquarium­hobby nog steeds een aantrekkelijke aquariumvis is, die meer aandacht verdient dan hij op dit moment krijgt. Zeker de toch bijna minimale eisen die worden gesteld, maken dat Phalloceros caudimaculatus reticulatus voor iedereen goed te houden is.
Overigens zijn er veel soorten vissen prima in een aquarium op huiskamer­tem­peratuur te houden. Vele van deze soorten waren in de begindagen van het aquariumhouden erg populair, maar zijn later door feller gekleurde soorten verdrongen. Helaas zijn er tegen­woordig weinig mensen die nog een aquarium op deze eenvoudige manier houden.


Foto:Vrouw Phallorceros caudimacultatus reticulatus.

Literatuur:
G. Gärtner: Zahnkarpfen
M. Meyer, L. Wischnath, W. Foerster: Lebendgebärende Zierfische
H. Stallknecht: Lebendgebärende Zahnkarpfen
A. Stolk: van vis tot vis (communicatie in de vissenwereld)
G. Meffe e.a.: Ecology & evolution of livebearing fishes.
Kees de Jong
[1] Zeg nooit nooit. Er zijn enkele gevallen bekend waarbij de vrouwtjes van Gambusia holbrooki gevlekt zijn. Dit komt echter zo weinig voor dat 'nooit' hier de situatie het beste weergeeft.


Tekst :Kees de Jong.
Foto`s :Leo van der Meer.

donderdag, november 01, 2007

Xiphophorus clemenciae

Een fraaie kleine zwaarddrager, Xiphophorus clemenciae Alvarez, 1959


Het mannetje van X.clemenciae.
Zwaarddragers zijn al een lange tijd populaire aquariumvissen. Samen met de net zo bekende platy’s behoren ze tot het geslacht Xiphophorus. De zwaarddragers worden onderverdeeld in twee groepen: de noordelijke en de zuidelijke zwaarddragers. De noordelijke zwaarddragers zijn afkomstig uit het Rio Panuco-stroomgebied in Mexico en zijn kleiner dan de zuidelijke groep. Tot de noordelijke groep behoren onder andere X. montezumae en X. cortezi. De bekendste vertegenwoordiger van de zuidelijke groep is de groene zwaarddrager X. helleri. Van deze soort kunnen de vrouwtjes een lengte van 12 centimeter bereiken. Dit formaat en de wilde balts van de mannetjes, waarbij de razendsnel voor- en achteruit zwemmen, maakt ze eigenlijk niet geschikt voor een aquarium met een lengte kleiner dan 125 centimeter. Voor aquarianen met een aquarium vanaf 80 centimeter is de kleiner blijvende X. clemenciae een fraai alternatief voor de groene zwaarddrager.


Foto links :X.montezumae.
Foto rechts: X.cortezi
X. clemenciae is in 1959 door Alvarez beschreven. De wetenschappelijke naam heeft hij ter ere van zijn vrouw Clemencia Alverez aan deze soort gegeven. Hij gaf deze soort de algemene naam ‘gele zwaarddrager’. Net als Rosen (1960) kan ik deze naam niet helemaal plaatsen. Geel is niet de kleur die het eerst in gedachten komt wanneer je deze zwaarddrager bekijkt. Met name de volgroeide mannetjes hebben een fraaie blauwe glans op het lichaam, de gele lichaamskleur waar Alvarez het over heeft, is bij de latere populaties niet aangetroffen. Op het lichaam van zowel de mannetjes als de vrouwtjes bevinden zich twee tot vier uit rode punten bestaande strepen. In de staartwortel bevinden zich enkele rode stippen. De lichaamsvorm is iets hoger dan die van de groene zwaarddrager. Onder aan het lichaam bevindt zich een zwarte streep die bij het mannetje opgaat in de zwarte band om het gele zwaard onderaan de staartvin. De vrouwtjes hebben aan de buikzijde een donkere drachtigheidsvlek. Daarnaast is, zoals bij alle levendbarende tandkarpers, de aarsvin van het vrouwtje rond en heeft het mannetje een gonopodium. De mannetjes bereiken een lengte van ongeveer 5 cm, de vrouwtjes kunnen ongeveer 6 centimeter lang worden.
Hoewel men oorspronkelijk dacht dat X. clemenciae een erg klein verspreidingsgebied had en de soort op basis hiervan als een bedreigde soort werd beschouwd, constateerde Kallman (1991) dat dit gebied veel groter is. De soort wordt aangetroffen in de bovenloop van de Rio Sarabia en stroompjes die uitkomen in de Rio Coatzacoalcas.


Foto links en rechts,Puente Chinolouiz Mexico.
Toen ik in 1996 samen met André Schonewille, Tim Bollick en Liekele Sijstermans in de buurt van de buurt van het stroomgebied van de Rio Coatzcoalcos was, waren we in staat om X. clemenciae in zijn natuurlijke biotoop te bekijken. Met behulp van de beschrijving van Pat en Derek Lambert in hun interessante boek ‘Platies and Swordtails’ (1995) waren we na enig zoekwerk in staat om een klein stroompje te vinden. Volgens de beschrijving van Pat en Derek zou deze plek Puente Chinoluiz moeten zijn. We zagen geen bord dat dit bevestigde. Aan de hand van mijn dia’s verklaarde Derek Lambert later dat de door ons bezochte plaats inderdaad Puente Chinoluiz is. Op het moment dat wij de plek bezochten, waren er enige problemen in de omgeving. Enkele zwaarbewapende politieagenten wezen ons er op dat verderop achter de heuvels werd geschoten en dat het niet verstandig was om verder te gaan. Met deze informatie in ons achterhoofd besloten we om ons bezoek aan het stroompje niet onnodig lang te maken. Vanaf de brug liepen we ongeveer twintig met naar beneden waar we het water zagen stromen. Het water bleek helder te zijn en de zandbodem was duidelijk zichtbaar. Hier en daar lagen grote stenen in het water. Waterplanten waren niet aanwezig, wel hing het gras langs de oevers in het water. De omgeving was begroeid met bomen, waardoor het grootste deel van het stroompje niet aan direct zonlicht werd blootgesteld. De breedte was maximaal 1 ½ meter, de diepte liep op tot ongeveer 50 cm.


Puente Chinolouiz Mexico.
Tim en ik begonnen meteen vol enthousiasme het sleepnet door het water te halen. In de buurt van de oever haalden we het net onder het overhangende gras omhoog. Hoewel er geen grote hoeveelheid vis in het net zat, was het aantal soorten indrukwekkend. Zeker voor liefhebbers van levendbarende tandkarpers een bijzonder fraaie vangst. In het net waren enkele fraaie Priapella intermedia’s aan hun blauwe ogen te herkennen, een fors grijskleurig vrouwtje van Poeciliopsis gracilis met onregelmatige zwarte vlekken op haar lichaam viel ook meteen op. Verder waren er duidelijk twee zwaarddragers te aanwezig. Door zijn rode strepen en blauwe lichaamsglans onderscheidde X. clemenciae zich duidelijk van X. helleri. Deze groene zwaarddrager komt ook op deze plaats voor, maar is door de lichtbruine lichaamskleur en de donkere lengte streep op het lichaam duidelijk als andere soort te herkennen. Na nog enkele pogingen vingen we ook nog de overal in dat deel van Mexico voorkomende Pseudoxiphophorus bimaculatus, een molly Poecilia cf sphenops en cichliden. In de buurt van enkele stenen zagen we nog een zoetwaterkrabbetje lopen.


Foto Links :Priapella intermediar.
Foto rechts:Poeciliopsis gracilis.
Na ongeveer drie kwartier vangen hadden we een redelijke hoeveelheid van X. clemenciae gevangen. We konden geen grote scholen van de soort in dit biotoop vangen. Af en toe hadden we een of twee exemplaren in ons net. Naast volwassen exemplaren kwamen we ook veel halfwas dieren tegen. Priapella intermedia leeft veel duidelijker in een school. Of je vangt een groot aantal dieren met een haal van het net of geen enkele.
Van zowel Priapella intermedia als X. clemenciae namen we exemplaren mee. Hierbij moet je natuurlijk altijd een keus maken. Hoeveel vissen en in welke geslachtsverhouding neem je deze mee om thuis een goed kweekgroep te hebben? Het is bekend dat halfwas dieren beter kunnen worden vervoerd als geheel uitgegroeide exemplaren. De nog niet uitgegroeide vissen kunnen vervolgens in het aquarium verder worden opgekweekt, zodat een goede kweekgroep ontstaat. Een risico dat men hierbij loopt is dat er sprake zou kunnen zijn van een ongelukkig geslachtsverhouding als de vissen geslachtsrijp worden. Met name een grote hoeveelheid mannen en slechts enkele vrouwtjes is niet gunstig. Eén mannetje kan eenvoudig veel vrouwtjes bevruchten, dus daar heb je eigenlijk niet veel van nodig.
Om met zo weinig mogelijk vissen een zo groot mogelijke genetische pool te krijgen, kan men van levendbarende tandkarpers het best jonge geslachtsrijpe vrouwtjes meenemen. Deze zijn practisch altijd bevrucht en aangezien levendbarende tandkarpers voorraadbevruchting hebben en een vrouwtje wel acht maal jongen van één bevruchting kan krijgen, heeft men meteen een grote hoeveelheid genetisch materiaal. Zeker als de vrouwtjes apart worden gehouden en met behulp van strakke schema’s verder wordt gekweekt, bieden vier vrouwtjes reeds veel mogelijkheden. Het is natuurlijk altijd leuk om meteen enkele grote mannen in het aquarium te hebben en daarom is de verleiding groot om enkele volwassen mannetjes mee te nemen. Aangezien ook een fanatiek cichlidenliefhebber als Tim voor deze fraaie vis door de knieën ging, namen we in totaal twintig exemplaren van verschillend formaat mee.
Alle door ons gevangen vissen werden per stuk in een klein plastic zakje verpakt. Om de wisseling van watersamenstelling voor de vissen zo klein mogelijk te houden, namen we zoveel mogelijk water uit het oorspronkelijk biotoop mee. Dit water gebruikten we de eerste drie dagen na de vangst als vers water. Daarna werd het water nog slechts een enkele maal ververst. Wel kregen de vissen elke dag verse lucht.


Foto boven: X.clemenciae.
Ook alle volwassen vissen doorstonden de reis goed, slechts één mannetje overleefde de reis niet en na twee weken konden de vissen in een Nederlands aquarium worden gedaan. In een aquarium van een meter lengte waarin grote bossen Javamos aanwezig waren, voelde de soort zich als snel prima op haar gemak. De grootste vrouwtjes wierpen al snel jongen die zich de eerste tijd na de geboorte bij de bodem in het mos ophielden. Waarschijnlijk zullen er wel wat jongen door de grotere vissen zijn opgegeten, maar wanneer er voldoende schuilplaatsen in het aquarium aanwezig zijn, blijven er altijd voldoende over. Er is dan ook geen reden om vrouwtjes apart te zetten om zo meer jongen over te houden. Ook in een groep gehouden, blijven er altijd voldoende over. Per worp worden er maximaal zo’n 30 jongen geboren. Bij een gevarieerde voedering groeien de jongen zonder problemen op en na ongeveer vier maanden zijn de vrouwtjes geslachtsrijp. Bij de mannetjes duurt het vaak langer voordat ze helemaal uitgegroeid zijn en het zwaard zich volledig heeft ontwikkeld.
Wat het houden en kweken van de soort betreft bestaan er verschillen in ervaringen. Sommige populaties schijnen nauwelijks tot voortplanting te bewegen (Heller & Rehbeck, 1996), terwijl met name de stam van Puente Chinoluiz nauwelijks problemen geeft. Het enige waar de door mij gehouden vissen last van hebben, is een langere periode met een temperatuur van boven de 25°C. Enkele jaren geleden heb ik tijdens een warme zomer op deze wijze veel van deze zwaarddrager verloren. Vooral de volwassen dieren konden er erg slecht tegen en stierven. Gelukkig bleven er toen nog voldoende jongen over om een de kweekgroep in stand te houden. Om dergelijke problemen met mijn zelfgevangen groep zoveel mogelijk te voorkomen, houdt ik de vissen ‘s zomers zo koel mogelijk. Op een wekelijkse verversing van een deel van het water reageren de vissen duidelijk positief. Na het verversen van het water zijn de mannetjes duidelijk actiever met baltsen en het achter de andere mannen aan jagen. Tijdens de balts zwemt het mannetje met gespreide vinnen voor het vrouwtje van zijn gading. Als het vrouwtje na dit vertoon op haar plaats blijft, zal het proberen met haar te paren.


Xiphophorus clemenciae.
Voor liefhebbers van zwaarddragers met een kleiner aquarium is de uit Puente Chinoluiz afkomstige populatie van X. clemenciae een goed houdbare vis. Wat precies het probleem is bij sommige populaties is op dit moment nog niet duidelijk. Wanneer de temperatuur van water rond de 22°C ligt en er regelmatig water wordt ververst, zal de soort eenvoudig te houden en te kweken blijken. Het samenhouden met andere vissen geeft geen problemen. Wel is het raadzaam om geen andere soorten uit het genus Xiphophorus in dezelfde bak te plaatsen. De kans op hybriden ontstaan is dan zeker aanwezig.
Eigenlijk is het niet nodig om deze vis verder aan te prijzen, de fraaie kleurenfoto spreekt voor zich.



Literatuur:
Lambert, D. & Lambert, P. (1995) Platies and Swordtails Blandford ISBN 0 71372368 8
Kalman, K. D. (1991) Xiphophorus clemenciae is not an endangered species Livebearers nr 116 blz. 5-8
Heller, K. & Rehbeck, T. (1996) Zuchtversuch mit Xiphophorus clemenciae ‘Rio Sarabia, Oaxaca, Mexiko’ DGLZ-Rundschau nr 2 blz. 35-36
Rosen, D.E. (1960) Middle-American Poeciliid fishes of the genus Xiphophorus, Bulletin of the Florida State Museum Vol 5 blz. 58-243
.


Geschreven door : Kees de Jong.
Foto`s vissen : Leo van der Meer.
Foto`s vanglokatie :Kees de Jong.


Ten slotte enkele tips:



Sinds twee weken is er een zeer gezellig en informatieve aquarium forum op internet, ook hier help ik aan mee, dus kom gerust eens kijken en druk even op de volgende snel koppeling.
http://www.aquafora.nl/


Uiteraard is het zeer raadzaam om eens te Google, en te kijken naar de Endler site`.

Verder sluit u zich eens aan bij Poecilia.nl, iedereen is welkom hier kunt u aan deze zeer mooie en zeldzame levendbarende tandkarpers komen.
In 2008 bestaat werkgroep Poecilia Nederland 25 jaar, dit mag u niet over slaan dus wordt lid.
Wij zouden het van werkgroep levendbarende tandkarpers prachtig vinden dat in 2008 deze werkgroep over de 100 leden zou kunnen komen.
Maak u lid dan komt u nog veel meer te weten over dit soort zeldzame en mooie levendbarende tandkarpers.
Groet Leo van der Meer bestuurslid werkgroep levendbarende tandkarpers.

Google:Poecilia Nederland.

maandag, oktober 15, 2007

Scolichthys iota

Scolichthys iota Rosen, 1967


Foto boven: Man Scolichthys iota.
Synoniemen:
Geen


Foto boven twee jonge vrouwen S.iota.
Nederlands naam:
Niet aanwezig.


Foto boven: twee volwassen mannen.
Beschrijving:
D.E. Rosen (1967): New Poeciliid fishes from Guatemala, with comments on the origins of some South and Central American forms. American Museum Novitates (2303): 1-15

Naamgeving:
Scolichthys – afgeleid van het Griekse ‘skolos’ (doorn of stekel) en ‘ichthys’ (vis). Dit verwijst naar de kenmerkende gonopodiumpunt.
Iota – De Griekse letter ‘i’, de kleinste letter van het alfabet. Dit verwijst naar het feit dat het een zeer kleine soort is.


Foto boven: Scolichthys iota.
Foto beneden: zijn iets grotere familie Scolichthys Greenwayi.

Verspreiding:
Deze levendbarende tandkarper komt alleen voor in de Río Chajmaic, onderdeel van het Rio Usumacinta stroomgebied in de staat Alta Verapaz in Guatemala, en de zijriviertjes hiervan en dan vooral in de Río Semococh.. Door een bergrug wordt dit deel van de rivier van de hoofdstroom afgesneden, waardoor er een geïsoleerd gebied is ontstaan.
Klaus Schneider heeft dit gebied de afgelopen jaren vaak bezocht en op al deze bezoeken gegevens verzameld.
Naast S. iota komt er nog een aantal soorten endemisch voor. De levendbarende tandkarpers Xiphophorus signum Rosen & Kallman, 1969 en Pseudoxiphophorus diremptus (Rosen, 1979) en een tot de karperzalmen behorende Bramocharax-soort. Verder nog onder andere: de killi Rivulus tenuis, de karperzalm Astyanax aeneus, een grondel uit het genus Leptophylipnus, de meerval Rhamdia guatemalensis en de cichliden Chuco intermedius en Parachromis friedrichsthalii. Naast deze vissen ook nog garnalen uit het genus Macrobrachium en kreeften uit het genus Procambarus.
De waterplanten in deze stroom waren Ludwigia cf repens, Pontederia rotundifolia, Foninalis en hoornblad.
S. iota leeft hier tussen het riet en de planten aan de oevers, waar de stroming minder sterk is. Hier wordt dit visje echter niet altijd in grote hoeveelheden aangetroffen. Tijdens zijn bezoeken vanaf 2001 heeft Klaus de soort niet altijd kunnen verzamelen en ze komen niet altijd in grote hoeveelheden voor.
Vanaf 2004 zijn er ook Afrikaanse tilapia’s (Oreochromis spec.) gevangen en sindsdien lijkt het aantal S. iota, P. diremptus en X. signum te zijn afgenomen. Of hier sprake is van een oorzakelijk verband moet nog worden vastgesteld.
De watertemperatuur is tussen de 22 en 25ºC. De overige waarden die zijn gemeten: pH 7,5, de KH 8,5º, de GH 11º en de elektrische geleidbaarheid rond de 280 μS.


Uiterlijk:
Op de bovenkant van het slanke lichaam bevindt zich een nettekening en de buikzijde is licht van kleur. Soms neigt deze naar goudkleurig. De borstvinnen van de mannetjes hebben soms een lichtblauwe rand. Het zijn geen spectaculair gekleurde visjes en de enige kenmerken zijn zwart. Midden op het lichaam is een donkere vlek die ook bij de pasgeboren jongen aanwezig is. Afhankelijk van de stemming van de vissen zijn er nog vier tot zeven zwarte vlekken op de zijkant van het lichaam zichtbaar. Het komt echter regelmatig voor dat deze tekening niet aanwezig is en dat alleen de vlek op het midden van het lichaam zichtbaar is. Overigens is deze vlek een kenmerk dat S. iota met zijn grotere verwant Scolichthys greenwayi gemeen heeft. Boven de aarsvin van de vrouwtjes is een zwart vlek aanwezig. In de rugvin bevinden zicht twee zwarte bandjes. Het opvallend gevormde gonopodium van de mannetjes is lang en komt bijna tot aan de staartwortel.


Grootte:
In zijn beschrijving geeft Rosen (1967) aan dat het om een zeer kleine soort gaat. Als lengte voor de mannetjes geeft hij 15 mm en met 22 mm zijn ook de vrouwtjes klein te noemen. In een eerder door Kees de Jong geschreven artikel over de kleinste vissen, zou deze soort dan ook in de top tien eindigen. Nu ik de soort bijna een jaar in het aquarium heb gehouden, valt het me op dat sommige exemplaren beduidend groter worden. Een mannetje van bijna 4 cm en een vrouwtje van 5 cm zijn niet uitzonderlijk. Mogelijk heeft dit te maken met de grotere hoeveelheid voedsel die de vissen in het aquarium krijgen. De meeste mannetjes zijn beduidend kleiner en blijven in de buurt van de door Rosen aangegeven grootte.


Verzorging en kweek:
Het heeft een tijd geduurd voordat deze soort in de hobby beschikbaar kwam. Eerdere bezoeken aan het gebied hadden al wel de fraaie kommazwaarddrager (X. signum) voor de hobby opgeleverd, maar de minder opvallende S. iota bleef jarenlang alleen op papier bekend. Door Klaus Schneider meegenomen exemplaren waren wel eens tentoongesteld op bijeenkomsten in Duitsland, maar werden slechts door enkele liefhebbers gehouden. In mei 2005 kreeg Kees de Jong in Wenen een aantal exemplaren van dit visje van Stephan Karlick en deze vormden de basis voor deze soort in Nederland. Tot op heden lijkt de soort vrij eenvoudig te houden. De kweek geeft ook geen problemen, maar de slanke vrouwtjes zijn niet erg vruchtbaar. Zeker kleinere vrouwtjes werpen slechts 2 tot 3 jongen per worp. Deze houden zich bovenin het aquarium op en er dienen wel schuilplaatsen voor de kleine jongen aanwezig te zijn. Het is niet nodig om de jongen van de volwassen dieren te scheiden en de soort is dan ook prima in een groep te houden en te kweken. Als er eenmaal een groepje van deze vissen in het aquarium aanwezig gaat, de kweek redelijk snel en zullen er in korte tijd veel van deze vissen in het aquarium zwemmen.
Net als de meeste soorten levendbarende tandkarpers met een lang gonopodium, hebben de mannetjes van S. iota geen balts. Het lange gonopodium zorgt er voor dat ze minder afhankelijk zijn van de medewerking van de bevruchting. Bij een kort gonopodium is het voor de mannetjes noodzakelijk om vlak bij het vrouwtje te komen om haar te bevruchten, met een langer gonopodium hoeft dit niet. Het mannetjes is in staat de punt van het gonopodium te zien en op die manier het overbrengen van sperma uit te voeren. De mannetjes maken een onvermoeibare indruk en zijn de hele dag bezig met pogingen om vrouwtjes te bevruchten. Hierbij benaderen ze het vrouwtje van onderen.
Gezien het feit dat de vissen zich in de natuur tussen de planten ophouden en ook gezien hun geringe grootte, is het niet nodig om voor deze visjes een groot aquarium te reserveren. Een lengte van 40 cm is voldoende.
Al het voer wordt zonder problemen gegeten, maar gezien de geringe afmetingen van de visjes moet dit niet te groot zijn. Net als bij alle andere soorten is variatie wel van belang.
Hoewel de temperatuur in het natuurlijke verspreidingsgebied tussen de 22 en de 25ºC schommelt, is S. iota goed bestand tegen lagere temperaturen. Een temperatuur van 16ºC is ook over een langere periode geen probleem. De vissen worden wel minder actief en de kweek stopt. Als de temperatuur weer in de buurt van de 20ºC komt, worden er weer jongen geboren. Tijdens de rustperiode eten de visjes niet veel en het is van belang om er voor te zorgen dat er geen grote hoeveelheden voer op de bodem terecht komen. De waterkwaliteit kan dan snel achteruit gaan. Eenmaal per week een groot deel van het water verversen komt de vitaliteit van de vissen ten goede.


Opmerkingen:
De beide soorten uit het genus Scolichthys zijn geïsoleerde soorten die slechts een klein verspreidingsgebied in Guatemala hebben. Vanuit dit gebied zijn ze niet in staat gebleken zich verder te verspreiden. Rosen geeft aan dat het gaat om de laatste vertegenwoordigers van een vroegere invasie van levendbarende tandkarpers uit Zuid-Amerika en ziet het als primitieve vissen. Het genus Scolichthys zou mogelijk in de tijd dat de Panamese landengte nog uit een archipel van eilanden bestond naar het noorden zijn getrokken. Later is het genus door de komst van andere Poeciliidae teruggedrongen tot een aantal geïsoleerde gebieden.
De soorten van het genus Scolichthys zijn, volgens Rosen (1967), dan ook nauwer verwant met de Zuid-Amerikaanse genera Phalloceros, Phallotorynus, Cnesterodon en Phalloptychus dan met de in Midden-Amerika voorkomende levendbarende tandkarpers.


Literatuur:
J.J. de Greef (1995): Xenodexia ctenolepis Hubbs, 1950, een enigma onder de Poeciilidae. Poecilia Nieuws (1): 11-18
K. Jakobs (1979): Klein, hübsch und selten: Scolichthys greenwayi und iota. Aquarien Magazin (7): 353-353
K. de Jong (1995): Bekend en onbekend, het genus Scolichthys. Poecilia Nieuws (5): 92-97
K. de Jong (1997): Wie is de kleinste. Poecilia Nieuws (4): 68-70
D. MacAllister (2004): Scollichthys iota. Livebearer News (7): 27-27
D.E. Rosen (1967): New Poeciliid fishes from Guatemala, with comments on the origins of some South and Central American forms. American Museum Novitates (2303): 1-15
D.E. Rosen (1979): Fishes from the uplands and intermontane basins of Guatemala: revisionary studies and comparative geography. Bulletin of the American Museum of Natural History (162): 269-375


Tekst`: Klaus Schneider & Kees de Jong.
Foto`s : Leo van der Meer.