woensdag, juli 25, 2007

Black molly

De Black molly.


Tot de levendbarenden tandkarpers behoren enkele van de meest bekende aquariumvissen. Het zijn vooral de kweekvormen van de gup, zwaarddrager, platy en de black molly die vaak in de vakhandel worden aangeboden. De laatste kweekvorm heeft zijn naam te danken aan een vis die Le Sueur in 1821 beschreef. In dat jaar beschreef hij namelijk Mollienesia latipinna. De naam van het genus werd ter ere van de toenmalige minister van financiën in Frankrijk gekozen.


Vissen afkomstig van Dorien Ruiter en René van der Ploeg.
De vis die beschreven werd was een levendbarende tandkarper met een hoge en brede rugvin uit de USA met een tot een ‘stokje’ vergroeide aarsvin. In dezelfde beschrijving noemde Le Sueur ook nog Poecilia multilineata, een vis die wel op de vorige leek, maar een korte rugvin en een ronde aarsvin had. Pas later werd duidelijk dat dit het vrouwtje van de vis met de hoge rugvin was en dat de tot een ‘stokje’ het mannelijk geslachtsorgaan was.
In de loop der tijden werden er meer vissen aan het genus Mollienesia toegevoegd en deze soorten kregen de naam Molly’s. Naast de reeds aanwezige soort waarvan de mannetjes een grote rugvin hebben, waren dit vooral veel soorten met een kleinere rugvin.
Het genus Mollienesia wordt tegenwoordig gezien als een subgenus van Poecilia en de molly’s kunnen dan ook in dit genus worden aangetroffen. Mollienesia latipinna heet dan tegenwoordig ook Poecilia latipinna.


Al snel werd duidelijk dat de Molly’s nauw aan elkaar verwant zijn en onderling eenvoudig te kruisen zijn en dan vruchtbare nakomelingen krijgen. Door verder te selecteren op de zwarte kleur die in sommige populaties van molly’s als Poecilia sphenops en Poecilia mexicana voorkomt en waar nodig ook deze soorten onderling te kruisen, ontstond een geheel zwarte levendbarende tandkarper die in de Engelstalige landen al snel de naam Black Molly kreeg.

Oorspronkelijk waren dit vissen met een korte rugvin. Door molly’s met een grotere rugvin, zoals de al eerder genoemde Poecilia latipinna en Poecilia velifera (hoogvinkarper), in te kruisen en vervolgens door te blijven gaan met selectieve kweek, kwamen er ook zwarte molly’s met een hoge rugvin. De gele band die deze vissen vaak boven in de rugvin hebben, is nog een kenmerk van de hoogvinkarper.
Daarnaast zijn er tegenwoordig ook soorten met verlengde vinnen beschikbaar. De kleur van gekweekte molly’s beperkt zich al lang niet meer tot zwart. Ook bijna witte, bonte en zelfs rode exemplaren zijn verkrijgbaar.


Een van de eerste levendbarende vissen die ik ooit in bezit kreeg, waren Black molly`s, ik denk dat ik toen een jaar of 8 oud was. Mijn vader had al in die tijd een aquarium dat 400 cm lang was en 150 cm breed en 150 cm hoog, deze stond over de gehele lengte van de huiskamer, een waar panorama. Naast dit aquarium had hij al een vrij groot biologisch filter staan, in die tijd werd deze techniek nog niet erg vaak gebruikt. Ik spreek over de jaren eind 60 begin 70 van de vorige eeuw, mijn vader kweekte in die tijd van allerlei soorten vissen.

In die tijd was het een ware kunst om vissen tot voortplanting te kunnen verkrijgen, en laat staan in leven te houden en op te kweken, men had toen nog niet zoveel verschillende hulp- middelen als tegenwoordig. Ook vertelt mijn vader mij nu vaak, dat in die tijd, ook nog niet zoveel verschillende soorten voer, als wat er tegenwoordig gebruikt wordt, beschikbaar was, hooguit een pot Tertra min en wat gedroogde tubifex en andere gedroogde water insecten.
Hij vertelt mij vaak, dat hij er op uit moest trekken, om levend voer te vangen, een echte sport naast het houden en kweken van vissen. In die tijd was men echt fultime bezig met hun hobby, wat dat betreft hebben wij het nu stukken makkelijker.

Mijn vader vertelt mij ook al te vaak, dat ik er al erg vroeg bij was, wat de aquarium hobby betreft. Ik pakte volgens zijn vertellen iedere zondagochtend een stoel, en een pan met koud water, hier deed ik de door mij gevangen vis in die ik eerst lokte met wat droogvoer.
Helaas was het water in de pan vaak of te heet of te koud, zodat er verschillende visjes door mij naar de vissenhemel werden gezonden( ach hoe kon ik dat nu toch ook weten).

Ik wil graag nog iets vertellen over wat mijn vader en ik op veel latere leeftijd meemaakten, ik kweekte al aardig wat visjes, vooral Black molly`s, guppen en platys. Mijn vader was net gestopt met werken, dit doordat hij met pension kon. Mijn vader en ik hebben geen zitvlees, dus ging mijn vader tuintjes bij kennissen bijhouden, in een van deze tuinen was een grote vijver die ook erg diep was, in het midden stond een grote brede hoeveelheid riet, door dit riet blijf de vijver goed voorzien van zuurstof en bleef het daar altijd blijkbaar iets warmer dan in de rest van de vijver. In deze vijver stond een grote pomp, met een grote bruissteen, hierdoor bleef de vijver altijd s`winters vrij van ijs, dit door de beweging van de belletjes van de bruisseen (luchtsteen).


Voor de gein wilde mijn vader er wat Black molly`s en wat andere tropische vissen in los laten, zo gezegd zo gedaan mij leek het ook wel leuk. Uiteraard stond de eigenaar vreemd te kijken. Wij vergaten echter de visjes er in de herfst uit te halen. Wat schetste onze verbazing de volgende lente, bij het voorjaars klaar maken van de vijver, de Black molly`s waren blijven leven, hoe of dat nu kon, dat begrepen wij echter niet , Black molly`s zijn immers warmte gevoelig. Ik moet er wel bij vertellen dat het een warme winter was geweest, maar ja hoe kon dit nu.
Deze sluierstaart molly`s zijn afkomstig van:
Dorien Ruiter en René van der Ploeg.
Ik vertelde dit op een bijeenkomst van de werkgroep van levendbarende tandkarpers, hier werd ik totaal voor gek verklaard. Ik had wat visjes uit gevangen, voor verschillende leden van deze werkgroep, die mij later konden vertellen dat ze nog nooit zulke sterke Black molly`s hadden gekregen, meestal door erg sterke inteelt zijn deze visjes erg gevoelig voor peperstip. Het jaar er na was het een strenge winter en hebben wij nooit meer de Black molly`s terug kunnen vinden, helaas allemaal naar de vissenhemel vertrokken door de kou.
Ik vond het wel eens een keertje leuk om ook weer eens iets over mijn vader en mij te vertellen, enkel door hem en met hem, heb ik deze hobby uit kunnen breiden tot wat ik nu ten hedendagen doe.


Geschreven door Kees de Jong en Leo van der Meer.
Foto`s Leo van der Meer.
Met dank aan, Dorien Ruiter en René van der Ploeg.

dinsdag, juli 17, 2007

De overdracht van sperma bij een stiekeme paring.

Guppen zijn eilevendbarend en hebben een inwendige bevruchting. De mannetjes brengen met behulp van hun tot geslachtsorgaan (gonopodium) omgevormde aarsvin spermapakketjes in de geslachtsopening van de vrouwtjes. Deze zijn in staat om de spermapakketjes op te slaan en daardoor een groot aantal worpen van één bevruchting te krijgen. De mannetjes hebben twee verschillende voortplantingsstrategieën:
Met een balts, waarbij de mannetjes met gespreide vinnen voor het vrouwtje langs zwemmen en haar proberen over te halen te paren. Als ze ingaat op zijn liefdesspel, zal ze meewerken aan de paring en in een cirkeltje rondzwemmen waarbij de geslachtsopening zichtbaar is.


Als deze aanpak niet succesvol is heeft het mannetje de mogelijkheid om via een stiekeme paring te proberen om het vrouwtje te bevruchten. Hierbij benadert hij haar van achteren en probeert om het gonopodium in de geslachtsopening van het vrouwtje brengen om de spermapakketjes over te brengen. In dit geval vindt de paring dus plaats zonder medewerking van het vrouwtje.


Bij de gup kunnen de mannetjes van beide strategieën gebruik maken. De mate waarin voor een bepaald gedrag wordt gekozen, hangt sterk af van een aantal factoren. Het aantal stiekeme paringen worden onder meer beïnvloed door de vrouwelijke ontvankelijkheid, veel predatoren, stroming en het aantal mannetjes.


De vrouwtjes zijn alleen ontvankelijk voor de balts van de mannetjes als ze nog niet eerder bevrucht zijn of in de eerste 36 uur na de geboorte van de jongen. Tijdens de overige 24 tot 28 dagen van de voortplantingscyclus zijn de vrouwtjes niet ontvankelijk voor mannelijk initiatief en werken niet mee met de paring. Een mannetje kan een vrouwtje dan alleen door middel van een stiekeme paring bevruchten. Dit doen mannetjes in sommige populaties zeer intensief en het komt voor dat vrouwtjes elke minuut op deze wijze door een mannetje worden benaderd.


Rond 1950 was het beeld ontstaan dat stiekeme paringen nauwelijks tot bevruchting van de vrouwtjes leiden. Er is niet veel onderzoek naar dit gedrag gedaan. Aan het einde van de vorige eeuw zijn er enkele onderzoeken geweest die duidelijk maakte dat, hoewel de hoeveelheid sperma die wordt overgebracht bij normale paringen groter is, er toch veel sperma door middel van stiekeme paringen wordt geïnsemineerd. Met in het achterhoofd het grote aantal stiekeme paringen onderzochten Matthews en Magurran of de stiekeme paring in het wild een effectieve manier om niet ontvankelijke vrouwtjes te bevruchten en hoeveel vrouwtjes op deze manier bevrucht worden.


Voor dit onderzoek werden 250 vrouwtjes uit het Caroni-stroomgebied in Trinidad verzameld. Nadat deze vrouwtjes gedood waren, werden ze binnen 12 uur gecontroleerd op de aanwezigheid van sperma en werd nagegaan in welke ontwikkelingsfase zich eventuele jongen bevonden. Eerder onderzoek in het laboratorium had aangetoond dat sperma tot 8 dagen na de bevruchting kan worden achterhaald in het oviduct van de vrouwtjes. Zoals bekend kunnen gupvrouwtjes ook sperma opslaan, dit gebeurt echter niet in het oviduct. De hier gebruikte methode biedt niet de mogelijkheid om opgeslagen sperma te herkennen. Aangezien guppen geen superfoetatie hebben, is de ontwikkeling van alle jongen gelijk. Afhankelijk van de ontwikkeling van de embryo’s werden de vrouwtjes in groep 1 tot en met 4 geplaatst, waarbij groep 4 het verst ontwikkeld was.


Van de groepen in ontwikkelingsstadium 1 en 2 werd bij 15% van de vrouwtjes sperma gevonden. De aanwezigheid van dit sperma hoeft niet door stiekeme paring te worden overgebracht, zoals al eerder is aangegeven. De overige 133 vrouwtjes hadden volgroeide embryo’s. Van de vrouwtjes met jongen in ontwikkelingsfase 3 kon bij 16% sperma worden gevonden en bij de groep in fase 4 was dit 13%. Bij de vrouwtjes in deze groepen was er minimaal een week voorbij gegaan dat ze ontvankelijk waren voor een paring en er kan dus worden aangenomen dat dit sperma is overgebracht door een stiekeme paring.


Hiermee is aangetoond dat door middel van stiekeme paringen bij guppen wel degelijk sperma wordt overgebracht en dat dit niet zo marginaal is, als lange tijd werd aangenomen.
Het onderzoek kon niet aantonen of de aangetroffen sperma van één of meer bevruchtingen afkomstig was of dat het om één mannetje ging. Het is mogelijk dat er bij elk vrouwtjes sprake is geweest van meerdere succesvolle stiekeme paringen.


Ook maken de cijfers duidelijk dat het voor de mannetjes loont om energie te steken in de stiekeme paringen. Er is immers een goede kans om zich voort te planten.


LiteratuurI.M. Matthews & A.E. Magurran (2000) Evidence for sperm transfer during sneaky mating in wild Trinidadian guppies. Journal of Fish Biology (56):
1381-1386.

Geschreven door Kees de Jong.
Foto`s Leo van der Meer.

donderdag, juli 12, 2007

Xiphophorus helleri

De zwaarddrager, Xiphophorus helleri.

Foto boven: gewone X.helleri, aquarium winkel.

Geschreven door Kees de Jong.
Toen Heckel in 1848 een vis onder de naam Xiphophorus hellerii beschreef, kon hij niet vermoeden dat deze vis na de import een kleine 70 jaar later een door zoveel mensen gehouden aquariumvis zou gaan worden. De naam Xiphophorus is ontleend aan het Griekse zwaarddrager en refereert, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, aan het tot geslachtsorgaan omgevormde aarsvin (gonopodium) bij de mannetjes en niet aan de verlengde onderste vinstralen van de staartvin. Het is juist deze zo identieke staartvin bij de mannetjes die de soort in hobbykringen de naam zwaarddrager heeft bezorgd.

Xiphophorus helleri sp.,,PMH`` , nu X.mayae.
( let op de vijf strepen horizontaal, ook wel 5 streep helleri genoemd).
Hoewel het houden en kweken van vissen in de jaren vlak voor de eerste wereldoorlog veel meer inzet en inventiviteit van de aquariaan vroegen dan tegenwoordig het met het uitgebreide assortiment aan beschikbare hulpmiddelen in de gemiddelde dierenwinkel het geval is, gaf de kweek van de zwaarddrager na de eerste import in 1909 weinig problemen. Al snel verschijnen dan ook de eerste artikelen in de Duitstalige aquariumliteratuur.

Foto boven: X.helleri Rio Atoyac.
De soort is over het algemeen eenvoudig te houden en te kweken. Net als de gup, de black molly en de nauw verwant platy behoort de zwaarddrager tot de levendbarende tandkarpers. Bij deze groep vissen worden de eitjes in het lichaam van het vrouwtje bevrucht en op het moment van uitkomen, verlaten de jongen het moederlichaam. Indien het aquarium niet te klein is en er voldoende schuilplaatsen in de onderste en middelste waterlagen aanwezig zijn, zullen er altijd jonge zwaarddragers overblijven en volwassen worden. In tegenstelling tot jonge guppen en molly’s, waarvan de jongen zich de eerste tijd in de buurt van de oppervlak ophouden, blijven de jongen van de zwaarddrager in de buurt van de bodem. Vooral een bos Javamos kan een prima schuilplaats voor de kleine visjes vormen. Een vrouwtje van de zwaarddrager kan een groot aantal jongen werpen. Het record staat op 398 en het is dus voor de gemiddelde liefhebber ook niet nodig om er voor te zorgen dat een complete worp groot wordt.

X.helleri normale kweekvorm.
Het groot brengen van de jongen is niet moeilijk, maar het duurt wel enige tijd voordat de vissen volwassen zijn. Vrouwtjes kunnen na ongeveer 6 maanden geslachtsrijp zijn, bij de mannetjes kan dit veel langer duren. Zo kan het moment van geslachtsrijp worden door de aanwezigheid van andere mannetjes in het aquarium worden afgeremd. Ook zijn er bij zwaaddragers twee soorten mannetjes te onderscheiden. Vroegrijpe slanke mannetjes en de laatrijpe veel forsere en qua lichaamsbouw vrouwelijkere mannetjes. Vooral bij deze laatste kan het wel tot 1 ½ jaar duren voordat het de secundaire geslachtskenmerken zoals zwaard en gonopodium zichtbaar worden. Daarna functioneren deze vissen als normale mannetjes. Deze punten zorgden er voor dat men vroeger de indruk had dat vrouwtjes in mannetjes konden veranderen. Hiervoor is nooit enig bewijs geleverd en deze conclusie kan dan ook naar het rijk der fabelen worden verwezen. Het is ooit eens door iemand opgeschreven en daarna altijd weer overgeschreven. Helaas duikt deze misvatting ook tegenwoordig af en toe weer op in allerlei artikelen.

Foto boven: vrouw X.helleri.
De groene zwaarddrager heeft een groot verspreidingsgebied dat loopt van de oostkant van Midden-Mexico tot aan noordwest Honduras. Een gebied met een lengte van meer dan 1100 km. In dit gebied wordt de vis aangetroffen in zowel snelstromende rivieren als stilstaand water. Aangezien deze verschillende biotopen andere eisen aan hun bewoners stellen kan de lichaamsbouw van de vissen verschillen. Een ander gevolg van deze verschillende omstandigheden betreft de vorm van het gonopodium. Aan het uiteinde hiervan bevinden zich haakjes die een belangrijke rol bij de bevruchting spelen. Bij vissen die in snel stromend water leven zijn deze haakjes groter dan bij de populaties die zich hebben aangepast aan stilstaand water.

Twee mannen X.helleri beide anders van grondkleur.
Ook de kleur van de zwaarddrager kan erg verschillen. Dit verschil is zowel tussen verschillende populaties als binnen één populatie aanwezig. De lengtestreep over de zijkant van het lichaam varieert van donkerbruin bij de meest noordelijk populaties tot enkele rode strepen bij de zuidelijke.
Hoe variabel de soort binnen een populatie in kleur en tekening (polymorf) kan zijn, kon ik zelf waarnemen tijdens mijn vakantie die ik in 1996 in Mexico hield. Tijdens deze reis bezocht ik de Rio Atoyac in de staat Vercruz.

Xiphophorus helleri Rio atoyac.
Deze plek wordt in de literatuur vaak genoemd vanwege zijn fraaie zwaarddragers en leek ons dan ook een bezoek waard. Toen we na enig zoeken in het plaatsje Carillo Puerto aankwamen reden we over een diep ravijn waarin we de Rio Atoyac zagen stromen. Nadat we toestemming van de bewoners hadden gevraagd, mochten we langs een smalle weg naar beneden rijden en konden de rivier nauwkeuriger bekijken. De bedding van de ongeveer 7 meter rivier bestond uit rolkeien van verschillend formaat. Deze waren bedekt met een laag sediment en hier en daar zagen we een bos op waterpest lijkende planten.

X.helleri man.
De diepte varieerde van anderhalve meter tot slechts 40 centimeter meer stroomopwaarts. In het kristalheldere water zagen we meteen grote groepen zwaarddragers die aan het fourageren waren. In de bovenste waterlagen zwommen Pseudoxiphophorus bimaculatus en Pseudoxiphophorus jonesi. Verderop vingen we later nog de molly Poecilia mexicana mexicana.
Enthousiast geworden door deze aanblik sprongen we snel een sleepnet in het water om te proberen om enkele exemplaren van de aanwezige vissen te vangen. Dit lukte al vrij snel en met enkele snelle bewegingen hadden we ook enkele zwaarddragers in ons net. Het viel meteen op dat de vissen qua kleur en tekening erg verschilden. Zo waren er vissen met en zonder zwarte vlekken en was ook de tekening in de staartwortel erg verschillend. Natuurlijk gingen we ook op zoek naar de rode mannetjes die volgens de literatuur bij deze populatie aanwezig moeten zijn. Na lang zoeken zagen we één mannetje met deze kleur zwemmen.


X.helleri man en vrouw.
Pogingen om deze fraaie vis te vangen liepen allemaal op niets uit. Hij zag telkens mogelijkheden om tussen de keien weg te duiken. Verder zagen we geen rode mannetjes zwemmen.
Alle zwaarddragers overleefden de reis en konden in een grote groep in het aquarium worden gedaan. Hierbij heb ik niet op kenmerken geselecteerd en alle vissen door elkaar gehouden. Hierdoor hoop ik zoveel mogelijk van de natuurlijke tekening en kleur in mijn groep te houden.

Vrouw hoog zwanger X.helleri.
Uit bovenstaande beschrijving blijkt al dat er binnen één populatie een groot aantal kenmerken voorkomt die als basis kan dienen voor een selectieve kweek. Het gebruiken van zwaarddragers uit andere biotopen kan hieraan nog nieuwe kenmerken toevoegen. Daarnaast is er nog een genetische pool met veel kenmerken waar bij de eerste selectieve kweek veel gebruik van werd gemaakt. Zwaardragers blijken eenvoudig te kruisen met platy’s en zo werden ook veel kenmerken van deze kleinere visjes toegevoegd. Door fanatiek te kweken op bepaalde kenmerken en ook te blijven letten op de lichaamsvorm van de zwaarddrager zijn er tegenwoordig veel kweekvormen bekend. In de gemiddelde aquariumwinkel zijn meestal alleen nog maar kweekvormen aanwezig.

Xiphophorus helleri Catemaco meer,nu X.kallmani.
Een nadeel van de meeste van deze kweekvormen is echter wel dat ze het oorspronkelijke gedrag van de zwaarddrager niet meer hebben. Is de balts en de vitaliteit in de natuur een belangrijke selectiemechanisme, bij een selectie op kleur of tekening door een kweker gaat dit aspect natuurlijk verloren. In vergelijking met hun natuurlijke soortgenoten maken de gekweekte stammen vaak een slome indruk.
Het gaat te ver om alle kweekvormen hier te noemen. Enkele bekende die regelmatig kunnen worden aangetroffen zijn: de rode zwaarddrager, de wagtial zwaarddrager (met zwarte vinnen), de albino zwaarddrager en de zwarte zwaarddrager.
Naast de verschillen in de kleuren zijn er ook vormen met afwijkende vinnen bekend. Naast de hoogvinnige vorm bestaat er ook een vorm waarvan alle vinnen verlengd zijn. Het verlengen van deze vinnen wordt veroorzaakt door de Lyra-factor. Een bijkomend gevolg van deze factor is ook dat het geslachtsorgaan van de mannetjes dusdanig lang wordt dat het onbruikbaar is.


Twee mannen X.helleri let goed op verschillende grondkleur.
Het is onmogelijk om dit lange en vaak ook nog gedraaide orgaan te draaien en de wijfjes te bevruchten. Om deze vorm te kweken moeten mannetjes met normale vinnen worden gebruikt. Indien deze worden gepaard aan vrouwtjes met de Lyra-factor, zal de helft van de jongen ook deze lange vinnen hebben.
Groene zwaarddragers kunnen, afhankelijk van de populatie of kweekvorm, wel 10 cm lang worden en hebben dan ook een ruim aquarium nodig. Verder worden er nauwelijks eisen gesteld en ze zijn dan ook prima geschikt voor elk aquarium. Het houden van de oorspronkelijke vitale vorm is zeker het proberen waard. Onder gespecialiseerde liefhebbers worden vaak zwaarddragers met een vangplaats gehouden.



Foto boven X.helleri man Rio Atoyac.
Geschreven door Kees de Jong.
Gefotografeerd door Leo van der Meer.

Deze schitterende Xiphophorus helleri, zijn afkomstig van Marco Verheij.X.kallmani Ludo Couvreur, X.Mayae Dave Mac Callester, X.atoyac Kees de Jong.