zondag, mei 20, 2007

Xiphophorus birchmanni.

Xiphophorus birchmanni.

Xiphophorus birchmanni: Lechner&Radda,1987.

Synoniemen :Xiphophorus montazumae birchmanni
Lechner&Radda,1987.

Nederlandse naam :De soort is vernoemd naar een van de eerste vangers,
de heer Birchmanni. De Amerikanen noemen deze vis
``Sheepshead’’ wat in het Nederlands schapenhoofd betekent,
dit verwijst naar het hoofd van deze vis. Dat erg rond van vorm
is en een beetje van een schapenkop weg heeft.

Beschrijving :First described by P.Lechner and A.C. Radda (1987) in Revision
Des Xiphophorus montezumael/cortezi complex und Neube-
Schreibung einer Sunspezies. St.Gallen,Switzerland’Aquaria 34:
189-96.

Naamgeving : Xiphophorus =van het Griekse zwaarddrager. Met deze
naam werd verwezen naar het gonopodium van de mannetjes,
birchmanni verwijst naar een van de eerste vangers,
mijnheer Birchmanni.

Verspreiding :Veel van wat er beschreven staat, is overgenomen uit de
ervaringen van de befaamde zwaarddragerkenner Rick Serva uit
de U.S.A en de helaas overleden mijnheer Lambert uit Engeland.
Zij zijn erg vaak samen op onderzoek uit geweest in
diverse leefgebieden. Hierdoor is het een en ander
alweer verder aangevuld, door nieuwe ervaringen in 2002,
dankzij een vangexpeditie in het leefgebied,
door verschillende leden van Poecilia Nederland,(werk
groep levendbarende tandkarpers).
Deze soort komt voor in diverse zijrivieren van de Rio Tuxpan,
zoals in de Rio La Candelaria-Axtlapexco-Los Hules-Santa Maria
San Dioniso-Rio Vinazco en Rio Calnali.
Verder valt Xiphophorus birchmanni onder de noordelijke
Zwaarddragers, waar ook Xiphophorus cortezi en Xiphophorus
Malinche onder vallen.

Uiterlijk : Er valt niet aan te ontkomen, bij een beschrijving van deze soort uit te gaan
van een zeer dominante man,(deze is in staat om alle andere mannen het
leven zuur te maken). Toch ondanks zijn dominante gedrag behoort deze
soort tot een van de kleurrijkste wilde Xiphophorus soorten. Met zijn lengte
van wel 7 cm een zeer behoorlijke lichaamslengte. Over de lengte van zijn
lichaam heeft hij een zaagvormige streep met 7 a 8 brede,verticale strepen.

De rugvin bij het mannetje is bijzonder groot, en heeft een waaier vorm
die citroengeel is, met veel zwarte punten er door heen.
Van zijn neus tot de aanzet is er een geel-
gekleurde bult ook wel schapenkop genoemd, verder is de grond kleur melk-
chocoladekleurig,heel bijzonder en dit komt bij geen andere zwaarddrager
voor. Verder heeft hij een zeer mooie citroengele staart,schitterend om te zien.
De zeer dominante man accepteert totaal geen andere mannen in zijn omgeving
of bij de vrouwtjes en het voer. Hierdoor verhongeren en vermageren
en teren de andere mannetjes weg. Wel komt het voor dat er een jonger man-
netje de dominante man voorbij groeit en zijn plaats in neemt. Verder is er nog
iets heel bijzonder aan deze Xiphophorus soort, de mannetjes hebben geen
zwaard. De vrouw kan, in mindere mate, dezelfde kleuren ontwikkelen,
maar deze zijn veel variabeler.
De lengtestreep kan bijvoorbeeld plaats maken voor zwarte stippen op
verschillende plekken,de kleur kan van bruin naar lichtgrijs gaan. De vrouwtjes
bereiken bij een goede verzorging een lengte van ongeveer 5 cm. Verder lijken
de jongen precies op hun moeder, het duurt erg lang voor je het onderscheid kunt
zien wat vrouw of man wordt.

Verzorging: Door het gedrag van het dominante mannetje, is een speciaal aquarium beter,
dan een gemengd aquarium voor deze soort. Alhoewel het samen houden, met wat
kleinere levendbarenden of barbeeltjes ook best goed samen gaat.
Deze soort heeft een wat groter aquarium nodig, zelf gebruik ik een aquarium van
80 cm bij 40 cm bij 40 cm,dit is net groot genoeg voor deze soort
Al hoewel deze zwaarddrager bekend staat als erg schuw, valt dit bij mij erg mee.
Wel zorg ik er voor dat er genoeg schuilmogelijkheden voor deze vissen zijn.
Dit doe ik door middel van zeer veel planten in mijn aquarium te zetten. Verder
gebruik ik een stuk kienhout en wat bloem potjes, en verder wat verschillende
stenen. Een temperatuur tussen 21 en 24 graden celscius is het beste voor deze
soort, bij hogere temperaturen raad ik het buiten houden zeker aan.
Hier vertel ik later meer over, het is gewoon erg leuk om eens uit te proberen.
In het land van herkomst wordt het in de winter een stuk koeler, en dan komen
temperaturen voor die vergelijkbaar zijn met onze zomers. Volgens de onder-
zoekers van de werkgroep Poecilia Nederland, is de PH en GH, in de rivier waar
ze voorkomen, ongeveer 8. Bij mij is de PH en GH veel lager, dan in de rivier
waar ze aangetroffen zijn, maar bij mij doen ze het ook uitstekend. Algeneters en
pantsermeervallen laten ze met rust, in mijn aquarium zwemmen ze samen met
verschillende L nummers, op de bodem zwemmen Corydoras sterbai`s.
Deze soort houdt erg van stroming, dus is er een filter aanwezig met een sterke,
krachtige uitstroom. Verder kunt u natuurlijk als bodembedekking grind of
zand gebruiken, maar zelf ben ik gek op goedkoop rivierzand, in
iedere
bouwmarkt verkrijgbaar. Als verlichting gebruik ik twee tl buizen, kleur 29
oftewel warmwit van Phillips, goedkoop en doeltreffend.

Kweek :Bij een goede en juiste verzorging werpt het vrouwtje, om de 28 dagen, ongeveer 30
jongen. Het beste is hiervoor een goed beplant aquarium te gebruiken, zodat de
jongen zich goed kunnen verschuilen. De ouders zien hun kroost aan als een lekker
tussendoortje, dus zorg voor genoeg schuilgelegenheid waar de jongen in kunnen
vluchten. Natuurlijk kunt u ook een apart aquarium hiervoor gebruiken ,dan zet u
het vrouwtje hierin, als ze hoog zwanger is. Als zij de jongen geworpen heeft haalt
u het vrouwtje weg, en kweekt u de jongen in deze bak groot. Het grote voordeel is
dat alle jongen groot kunnen worden, het grote nadeel hier van is dat alle jongen uit
één vrouwtje komen, dus broer en zus zijn. Bij hun geboorte is klein levend voedsel
erg belangrijk dit doe ik door middel van infussoriën, als voedsel aan te bieden. Na
ongeveer 4 maanden zijn ze geslacht rijp, maar na meer dan 1 jaar zijn ze pas echt
volgroeit, en één enkele man kan volledig uit groeien tot een zeer mooie dominante
man.



Voedsel : Deze soort is het beste te houden, en groot te krijgen, met levend voer, bij mij zijn ze
gewend geraakt aan droog voer, met veel dierlijke eiwitten erin verwerkt. Hiervoor
gebruik ik gedroogde, rode muggenlarven, ook is er in veel tuincentra`s speciaal voer
voor goudvissen en koikarpers aanwezig. Ik zoek hier dan tussen naar potten met
gedroogde waterinsecten, hierin zitten erg veel verschillende soorten insecten,in deze
gedroogde insecten zitten erg veel eiwitten die onze vis zeker ten goede zullen komen.
Deze insecten maal ik, samen met verschillende andere bestandsdelen. Dit doe ik in een
elektrische keukenmachine en ik maal alles fijn. Al de gemalen ingrediënten meng ik
door elkaar tot er een mooi visvoer ontstaat. Verder geef ik ze bijna dagelijks of
diepvries, of levend voer, hiervoor gebruik ik verschillende soorten muggenlarven
zoals:rode,zwarte en of witte muggen larven,verder gebruik ik artemia en cyclops.
De jonge vissen geef ik tropische infuus,cyclops en kleine jonge artemia. Ook
gebruik ik voor de opfok wat klein gemaakte diverse soorten droog voer. De laatste
jaren
bestaat er ook gedroogde artemia, of vervangers hier van, dit is zeer aan te raden.


Buiten kweken:
Dit is echt een vis die zomers goed buiten is te houden en of te kweken.
In het land van herkomst komt dit soort Xiphophorus voor in wateren die
s`winters 14 graden Celsius en soms zelfs nog kouder worden. Ik woon in een flat op de bovenste etage, hier wil het zomers nog weleens heel erg warm worden.Soms is het zelfs zo warm, gedurende langer tijd,dat het zelfs soms bovende 30 graden celsius uit komt.In 2004 was het zelfs zo warm dat meer dan de helft van mijn zeldzamelevendbarende vissen verloren ging.Iedere dag probeerde ik mijn aquariums te koelen met koud water dit hielpmaar gedeeltelijk.Ik lees heel erg veel, dus kreeg ik een stuk, vertaald in het Nederlands, uit hetvoormalig oostblok. Hier stond een stuk over het buiten houden van vissen.Gelukkig was ik niet de enige die dit probleem had en ik kwam via Poeciliain aanraking met Jan Klungers.



Zo ziet een bak er bij mij uit zomers.

Jan Klungers was ook al een tijdje bezig met het zomers buiten houden, en kwekenvan verschillende vissen.Jan vertelde mij dat hij de vissen kweekt in een cementkuip, die te koop isin iedere goede bouwmarkt.Zo gezegd zo gedaan, en ik ben toen naar een hele grote bouwmarkt gegaan in Zaandam.Eenmaal in deze bouwmarkt, was er een zeer grote keuze in cement kuipen.Ze waren er rond,ovaal een ook rechthoekig, ik viel meteen voor de rechthoekige vorm.Deze vorm is gemakkelijk naast elkaar te plaatsen en hier kun je vrij gemakkelijk eenhouten schot tussen plaatsen, zodat de vissen niet van de ene bak in de andere bak overkunnen springen.



De bekisting zonder water en horren of antimuggen doek.

Er zijn verschillende maten in de handel, zelf werk ik het lekkerste met een 90 liter cementkuip, maar hoe groter hoe beter zo gezegd.Eenmaal thuis gekomen te zijn met de speciekuipen ben ik gaan bedenken hoe en waar ik ze het beste kon plaatsen.Gelukkig had mijn vriend Ad Disseldorp een geschikte plaats in een afgelegen hoekje,onder diverse bomen, waar het niet al te heet kon worden.Ad en ik bedachten ons geen moment en groeven de cementkuipen in op de des-betreffende plaats.Tot net onder de rand groeven wij hem uiteindelijk in, dit om hem zo koel mogelijk te houden natuurlijk.Ook boorden wij wat kleine gaatjes, net onder de bovenkant, waardoor het te veel aan water weg kon lopen, maar niet de vissen of de jongen er door konden verdwijnen .Op de bodem van de cementkuip deden wij wat, schoon gemaakt, rivierzand.Als er vissen over een donkere bodem zwemmen zie je nooit de vissen zwemmen, boven rivierzand zie je ze in ieder geval veel beter.Toen dat geregeld was, deden wij er schoon kraan water in, hiermee begonnen wij begin April, zodat het water goed kon rijpen, en het kon vermengen met regen water.Begin Mei heb ik diversen sloten af gezocht naar waterplanten en vond er waterpest, diverse drijvende waterlelies en wat andere “zuurstof” planten.

Zo ziet een van mijn bakken er van binnen uit met water en zuurstofwaterplant.Dit was natuurlijk geen enkel probleem in de sloten of slootjes van het mooie Broek in Waterland, klein dorpje net iets boven Amsterdam met op iedere hoek een andere sloot, met zuurstofrijk water.Voordat ik de planten erin doe spoel ik ze eerst natuurlijk eerst goed schoon, zodat er geen ongenode gasten in de bakken terecht kunnen komen, zoals bv palanaria enz.Tussen de bakken hebben wij platen gemaakt, zodat de vissen niet van de ene naar de andere bak, over kunnen springen.Veel soorten vissen uit het zelfde genus springen heel erg graag over, en kruisen met elkaar, dit is iets wat je nou net niet wil.



De bekisting die Ad en ik erover heen gemaakt hebben.

Verder hebben wij er een soort bekisting overheen gebouwd, zodat de bovenkant afgesloten kan worden, maar er toch voldoende ruimte over blijft, zodat een mooi zicht op de bakken is.Tussen iedere bak een schot zodat alles zeer netjes aansluit op elkaar, en je een mooi geheel krijgt, het oog moet ten slotte ook wat.Op deze bovenkant hebben wij antimuggen gaas vast gemaakt zodat er geen vuil of bladeren in kunnen vallen, waardoor het water eventueel kan gaan verzuren.



Een rijtje bakken op het oude systeem zo sprongen de vissen over van bak naar bak.In de bakken hebben wij een systeem geplaatst waar je zuurstof via een luchtpompje doorheen kan laten gaan, zodat je er een bruissteentje aan kan koppelen.
(dit hoeft niet perse maar als het echt erg heet wordt, is dat beter).Waneer de vissen in de bakken.

Plaatje hoe het bij Jan Klungers is, mooi hé?

Het beste is de bakken begin April vol te laten lopen met water, zodat het de tijd krijgt om “aquarium” water te gaan worden.Ook krijgt het de kans om zich te vermengen met regen water voor een natuurlijke algengroei.Planten er begin Mei in doen, ongeveer eind Mei is de avond en nacht temperatuur het beste om de vissen erin te plaatsen.Hangt ook van het jaar af, in ieder geval moet de watertemperatuur s’avonds hoger zijn dan 18 graden celsius.Deze temperatuur is gemiddeld eind Mei, en kunt u uw vissen er, beetje bij beetje, in los laten, doe rustig aan.Je weet nooit of er misschien iets mis is, het is daarom beter, eerst een paar visjes los te laten, en het uit te proberen.Als na 2 dagen alles goed is gegaan, zou ik beginnen met meerdere vissen los te laten, zodat uiteindelijk de bakken bevolkt zijn.



Natuurlijk lukt het ook in een kleine vijver.

Voedsel :Het beste is om uw vissen iedere twee dagen iets bij te voeren met wat droogvoer.Omdat u de bakken al zeker twee maanden buiten heeft klaar gemaakt is er “natuurlijk” voedsel in de bakken terecht gekomen.Meestal rode muggenlarven,zwarte muggenlarven, kleine eendags vliegjes, enz.Verder vooral voor de levendbarenden is er genoeg algengroei aanwezig, wat ze natuurlijk zeer op prijs stellen.Je moest eens zien hoe lekker ze dit vinden, en welk een groot plezier uw vissen hier aan hebben.


Nogmaals het oude systeem zonder bekisting.

Uw vissen worden er in ieder geval erg gezond door het natuurlijke voedsel dat ze meestal niet in u aquarium vinden

Waneer gaan de vissen naar binnen:Dit is een gewetens vraag, en hierop kan ik u verschillende antwoorden geven, maar dit hangt uiteraard van het vissensoort af.De buitentemperatuur, het voedselaanbod enz. spelen hier natuurlijk ook een rol.Zelf haal ik mijn vissen begin September binnen, maar soms, hangt van de temperatuur af, eind September.Als u uw vissen binnen haalt zult u versteld staan hoe ontzettend mooi uw vissen zijn geworden.Dit komt vooral door het natuurlijke proces, en het voedselaanbod, bijv.dagelijks rode of zwarte muggen larven.Meestal heb ik ’s zomers,niet zoveel jongen teruggevangen, maar na het weer terugplaatsen van uw vissen in het aquarium, krijgt u een geweldige babyboom of heel erg veel eieren.Uiteindelijk is het echt de moeite waard om eens een keer uit te proberen, als het weer het toe laat natuurlijk.

Ook in zeer grote witte kuipen lukt het, deze foto is in de winter gemaakt.

Literatuur:Poecilia nieuws Juni 2005 blz 8 tm 9 geschreven door Jan de Moree.
K. de Jong (2003) : Auf der Suche nach den Schwertträgern, Mexiko 2002 (Teil 1). Das Lebendgebärenden Magazin(3/4): 53-67K. de Jong (2003) : Op zoek naar zwaarddragers in Mexico 2002. Poecilia Nieuws(4): 54-68D. Lambert & P. Lambert (1995) Platies and swordtails. Blanford ISBN 0 7137 2368 8D.Lambert: Xiphophorus malinche Rauchenberger, Kallman & Morizot 1990. Viviparous(15)D.Lambert (1996) : The search for Skiffia francesae The Aquarian Expedition 1996. Tropical Fish Hobbyist(november): 118-133E.Meinema (1991) : Vier nieuwe zwaarddragers van het Rio Panuco stroomgebied (Oost Mexico). Poecilia Nieuws(2): 28-30R.Serva & G. Tash (1998) : Collecting sheepshead and highland swordtails (Xiphophorus birchmanni and Xiphophorus malinche) in the Rio Calnali. Livebearers(152): 14-18L.Wischnath (1992) : Neue Namen bei großen und kleinen Schwertträgern. Das Aquarium(August): 10-12L.Wischnath (1995) : Zwaarddrager wildvormen, deel 2. Het Aquarium(12): 290-293

Tekst en foto`s Leo van der Meer

zondag, mei 13, 2007

Xiphophorus malinche

Xiphophorus malinche Rauchenberger, Kallman & Morizot, 1990

Synoniemen:
Geen

Nederlandse naam:
Hoogland zwaarddrager

Beschrijving:
M.Rauchenberger, K. Kallmann & D.C. Morizot (1990) : Monophyly and Geography of the Rio Panuco Basin Swordtails with description of four new species. American Museum Novitates (2975): 1-41

Naamgeving:
Xiphophorus =van het Griekse zwaarddrager. Met deze naam werd verwezen naar het gonopodium van de mannetjes
Malinche = genoemd naar de indiaanse Malinche die in 1519 door Hernando Cortez gevangen werd genomen en daarna zijn tolk, secretaris en minnares werd.

Verspreiding:
Helaas gebruiken ze de rivier ook als vuil stort plaats.
Rio Claro Mexico,Foto kees de Jong.
De soort komt voor in het Río Panuco stroomgebied in oost Mexico en wel stroomopwaarts in de Río Claro, Río Calnali, Río Conzintla en de Arroyo Atlapexco. Al deze biotopen bevinden zich volgens de beschrijvers van de soort op een hoogte van 650 m tot 1.280 m. Op een aantal locaties is de watertemperatuur op deze hoogte slechts 15°C.

Uiterlijk:
Een fraaie kleinere zwaarddrager met een hoge lichaamsbouw die nauw verwant is met Xiphophorus cortezi en Xiphophorus birchmanni. Net als bij deze twee soorten loopt er over van de kop tot aan de staartwortel een zigzag streep. Op het lichaam van beide geslachten bevinden zich ovale verticale donkere banden. Deze banden zijn onregelmatig en het feit dat ze ook zo duidelijk bij de vrouwtjes aanwezig zijn, onderscheidt de soort mede van zijn verwanten. Het onregelmatige patroon verschilt van vis tot vis en kan ook op de linker- en rechterzijde anders zijn.
Het zwaard is dikker dan dat van X. cortezi en buigt bij jonge dieren iets omhoog. De mannetjes kunnen afhankelijk van de populatie een hoge gele rugvin hebben. De vrouwtjes bezitten een drachtigheidsvlek.

Grootte:
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes van deze soort kunnen een lichaamslengte van 7 cm bereiken.

Verzorging en kweek:
Zoals bij de verspreiding al aangegeven, wordt deze soort ook in koeler water aangetroffen. Dit lijkt één van de belangrijkste punten voor het houden en kweken van deze soort. Een koelere periode, waarbij de temperatuur mag dalen tot 14° C is noodzakelijk voor een goede kweek op de langere termijn. De vissen zijn, ondanks een goede doorstromimg, op de langere termijn gevoelig voor temperaturen boven de 22°C. Het buiten houden van de soort tijdens de zomermaanden is dan ook een goede oplossing. Hoewel de vissen dan minder snel groeien, worden het uiteindelijk wel grote stevige dieren, die bovendien langer leven dan hun soortgenoten die op een hogere temperatuur zijn gehouden. Bij mij leek het er op alsof de leeftijd negatief werd beïnvloed door de hoogte van de temperatuur. Mijn ervaring is dat de vissen niet erg oud worden. Een leeftijd van 1,5 jaar is voor deze soort al een respectabele leeftijd. Het duurt ruim een half jaar voordat de vissen volledig uitgegroeid zijn en daarom heb ik helaas nooit lang kunnen genieten van enkele prachtige volwassen mannetjes.
Aan het voedsel worden geen bijzondere eisen gesteld. Zowel ouders als jongen zijn goede eters die niet kieskeurig zijn. Naast levendvoer worden ook diepvries- en droogvoer goed gegeten.
Oorspronkelijk komt de soort uit heldere riviertjes en het is dan ook noodzakelijk om er voor te zorgen dat het water in het aquarium niet vervuild. Regelmatig een groot deel van het water verversen is dan ook aan te raden.
Indien er voldoende planten aanwezig zijn, zal er altijd een aantal jongen over blijven. Voor een wat massalere kweek is het handig om een drachtig wijfje apart te zetten. Er kunnen dan tot ruim 30 jongen worden geboren die zich in de middenlaag van het aquarium ophouden. Af en toe staat de kweek stil en worden er een tijdlang geen jongen geboren. De opfok van de jongen is geen probleem, op een gevarieerd dieet en als het water regelmatig wordt ververst, zullen ze uitgroeien tot mooie forse vissen.
Het lijkt verstandig om aan risicospreiding te doen en de soort over meerdere plekken en verschillende generaties te houden. Het is mij wel eens gebeurd dat alle oudere vissen snel achter elkaar zonder aanwijsbare reden doodgingen. Gelukkig had ik toen nog een aantal jongen en bovendien nog een aantal buiten zwemmen.
De mannetjes lijken elkaar in een groep redelijk te verdragen en wanneer ze samen zijn opgegroeid loopt de territoriumstrijd niet zo hoog op. Tussen twee mannetjes die op later leeftijd bij zijn geplaatst, zullen al snel gevechten over het territorium ontstaan. De kans is hierbij groot dat op den duur een van de mannetjes het leven laat.
Samenvattend is X. malinche een fraaie soort die wel wat extra aandacht nodig heeft. In een ruim aquarium met een niet te hoge temperatuur en schoon water, is het een prachtige blikvanger.

Opmerkingen:
In de natuur wordt deze soort nog wel eens samen met andere zwaarddragers aangetroffen. In 2002 gingen we op zoek naar deze interessante soort in de Río Claro. Na een rit op grote hoogte waarbij we af en toe door de wolken reden, zagen we deze rivier in het dal liggen. Bij de brug bij het plaatsje Tamala aangekomen reden we naar de rivier om op zoek te gaan naar deze soort. Het bleek erg lastig te zijn om de soort te vangen. Af en toe werd een zwaarddrager gevangen. De meeste vissen zaten tussen de overhangende planten bij de oever. Deze locatie lag op de geringe hoogte van 267 m. Dus minder ver stroomopwaarts dan in de beschrijving van de soort wordt genoemd. Thuisgekomen bleken de gevangen zwaarddragers van verschillende types te zijn. Sommige leken erg op X. cortezi, terwijl andere mannetjes weer een X. malinche uiterlijk hadden. Eén mannetje was qua uiterlijk duidelijk een tussenvorm. De vrouwtjes leken erg op elkaar, maar enkele hadden de ovale donkere vlekken op het lichaam. Blijkbaar komen de verschillende soorten in de natuur regelmatig samen voor en worden er daar ook hybriden geboren. Op de locatie bij Tamala werden naast de zwaarddragers ook nog Gambusia vittata, Poecilia mexicana, cichliden en zalmpjes gevangen. De watertemperatuur was 24 °C, Ph en Gh waren 8. Later hoorde ik van David MacAllister, die het gebied verschillende malen bezocht heeft dat meer stroomopwaarts op grotere hoogte wel zuivere populaties van X. malinche voorkomen en dat de vissen daar in grote hoeveelheden kunnen worden gevangen. Mogelijk is de pure soort alleen op grotere hoogte te vangen, zoals door Rauchenberger et al. ook reeds aangegeven. Het lijkt er een beetje op alsof de ‘zuivere’ soorten in de buurt van de bronnen kunnen worden gevangen en dat meer stroomafwaarts een mengelmoesje van soorten en hybriden is ontstaan. De status van deze soorten is dan m.i. ook niet altijd even duidelijk. In ieder geval is de ontwikkeling van soorten in dit gebied nog in volle gang.
Na selectie op de mannen en vrouwen met de voor de soort kenmerkende tekening was er meteen sprake van een vastverervende stam.
De hoogland zwaarddrager was rond 1997 reeds in Nederland aanwezig, maar is toen na korte tijd verdwenen. De populatie die in 2002 uit Tamala is meegenomen, heeft zich wel in het aquarium weten te handhaven.

Literatuur:
K. de Jong (2003) : Auf der Suche nach den Schwertträgern, Mexiko 2002 (Teil 1). Das Lebendgebärenden Magazin(3/4): 53-67
K. de Jong (2003) : Op zoek naar zwaarddragers in Mexico 2002. Poecilia Nieuws(4): 54-68
D. Lambert & P. Lambert (1995) Platies and swordtails. Blanford ISBN 0 7137 2368 8
D.Lambert: Xiphophorus malinche Rauchenberger, Kallman & Morizot 1990. Viviparous(15)
D.Lambert (1996) : The search for Skiffia francesae The Aquarian Expedition 1996. Tropical Fish Hobbyist(november): 118-133
E.Meinema (1991) : Vier nieuwe zwaarddragers van het Rio Panuco stroomgebied (Oost Mexico). Poecilia Nieuws(2): 28-30
R.Serva & G. Tash (1998) : Collecting sheepshead and highland swordtails (Xiphophorus birchmanni and Xiphophorus malinche) in the Rio Calnali. Livebearers(152): 14-18
L.Wischnath (1992) : Neue Namen bei großen und kleinen Schwertträgern. Das Aquarium(August): 10-12
L.Wischnath (1995) : Zwaarddrager wildvormen, deel 2. Het Aquarium(12): 290-293

Tekst: Kees de Jong
Foto`s :Leo van der Meer.

vrijdag, mei 04, 2007

Phalloptychus januarius.

Phalloptychus januarius.
(Hensel, 1868)


Synoniemen:

Girardinus januaris Hensel 1868

Poecilia januarius Eigenmann 1894

Lange tijd werd Phalloptychus iheringii (Boulenger, 1889) als een synoniem van P. januarius gezien. Lucinda (2005) gaf deze soort weer een zelfstandige status.


Nederlands naam:

Januaritandkarpertje


Beschrijving:

R. Hensel (1868): Beiträge zur Kenntnis der Wirbeltiere Südbrasiliens. Arch. f. Naturgeschichte (34): 356-375


Naamgeving:

Phalloptychus – van het Griekse ‘phallos’ (geslachtsorgaan) en ‘ptyx’ of ‘ptychos’ (kromming). Dit verwijst naar de vorm van het mannelijke geslachtsorgaan bij de soorten in dit genus.

Januarius – heeft betrekking op het verspreidingsgebied, de Río de Janeiro (Januaririvier). Ik heb niet kunnen achterhalen of hiermee een rivier of de stad met dezelfde naam wordt bedoeld. Volgens Luncinda (2005) geeft Hensel in zijn oorspronkelijk beschrijving uit 1868 aan dat de soort wordt gevonden in poeltjes rondom Río de Janeiro, mogelijk dat de stad dus wordt bedoeld.


Verspreiding:

De januaritandkarper komt voor in aan de kust gelegen watertjes in Río de Janeiro, São Paulo en de staat Paraná in Brazilië (zie kaartje). Hier wordt deze soort vaak in grote hoeveelheden aangetroffen.


Uiterlijk:

De lichaamsvorm is langgerekt, maar volwassen vrouwtjes hebben een hogere lichaamsbouw. De kop loopt spits toe. Beide geslachten hebben een olijfbruine grondkleur. Op de zijkanten van het lichaam bevindt zich een donker netpatroon. Afhankelijk van de lichtinval kunnen de zijkanten van het lichaam zilverblauw glanzen. De enige tekening op het lichaam bestaat uit 4 tot 13 verticale donkere strepen. Op het achterlichaam lopen deze van boven tot onder, op de romp is alleen op de bovenkant iets van deze tekening zichtbaar. De mannetjes hebben een lang gonopodium waarvan de onderste rand zwart is. gelige vlek bij vrouwtjes.

Jakobs (1969) maakt melding van gevlekte populaties waarvan de mannetjes bijna helemaal zwart kunnen zijn. Lambert refereert hieraan, maar geeft aan deze vorm nog nooit gezien te hebben. Zelf heb ik deze vorm ook nog nooit gezien.



Grootte:

Mannetjes tot 3 cm, de vrouwtjes kunnen anderhalve centimeter groter worden



Verzorging en kweek:

De verzorging en kweek van deze kleine levendbarende tandkarper zal normaal gesproken weinig problemen geven. Hoewel veel Zuid-Amerikaanse soorten een lagere temperatuur goed kunnen verdragen, dient de temperatuur voor deze soort niet te laag te zijn. Een temperatuur van 22 tot 26ºC is noodzakelijk. De kleine visjes komen het best tot hun recht in een speciaal voor hun ingericht aquarium in het gezelschap van bijvoorbeeld kleine garnaaltjes. Enkele planten kunnen als schuilplaatsen voor de pasgeboren jongen fungeren. Gezien de grootte van de vissen is het van belang om niet te grof voer te geven. Enige variatie is noodzakelijk, maar droogvoer kan prima als basis dienen. In een voor deze soort ingericht aquarium zullen er snel veel jongen rondzwemmen en na ongeveer drie maanden kunnen deze ook weer voor nakomelingen zorgen. Bij de geboorte zijn de jongen zo’n vijf mm klein. De grotere vissen maken niet actief jacht op de jongen en er blijft altijd een aantal over. Haeffner (1982) geeft aan dat 20% van de geboren jongen problemen met de zwemblaas heeft (buikschuivers), maar dit heb ik bij de door mij gehouden populaties nooit gezien. Zeker wanneer er veel volwassen vrouwtjes in het aquarium aanwezig zijn, kan de voortplanting explosief zijn. De Engelse naam ‘barred millionfish’ (gestreepte miljoenenvis) refereert aan deze grote vruchtbaarheid.

Het zijn schuwe visjes die een schuilplaats op prijs stellen. Het vangen van de volwassen vissen is vaak lastig, vooral de vrouwtjes verstoppen zich bij een verstoring meteen tussen de planten. Zodra de rust is weergekeerd laten de vissen zich weer zien.

Opmerkingen:

Oorspronkelijk werd het genus Phalloptychus ingedeeld met een aantal andere Zuid-Amerikaanse genera in de Cnesterodontini. Lucinda & Reis (2005) geven aan dat Phalloptychus nauwer verwant is met de Midden-Amerikaanse genera Poeciliopsis Regan, 1913, Xenophallus Hubbs, 1924, Phallichthys Hubbs, 1924 en Girardinus en delen dit genus dan ook in bij de Girardinini Hubbs, 1924.


Literatuur:

R. Haeffner (1982): Phalloptychus januarius The barred millions fish. Livebearers (64): 5-7

M. van Hagen (1942): Levendbarende tandkarpers Phalloptychus januarius en Poecilia vivipari. Aqua Terra (2): 135-135

A.W. Henn (1916): On various south American poeciliid fishes. Annals of the Carnegie Museum (): 93-145

M. Holly, H. Meinken & A. Rachow: Phalloptychus januaris (Hensel). 249-251

K. Jakobs (1969): Die Lebendgebärende Fische der Süßgewässer. Ein Handbuch für Aquarianer und Ichthyologen. Frankfurt/Main und Zürich – Verlag Harri Deutsch

D. Lambert: Phalloptychus januarius (Hensel, 1868). Viviparous (34)

D. Lambert (1996): Phalloptychus januarius. Tropical Fish Hobbyist (April): 196-198

P.H. Lucinda (2005): Systematics and biogeography of the genus Phalloptychus Eigenmann, 1907. Neotropical Ichthyology (3): 373-382

P.H. Lucinda & R.E. Reis (2005): Systematics of the subfamily Poeciliinae Bonaparte (Cyprinodontiformes, Poeciliidae). Neotropical Ichthyology (3): 1-60

L. Wischnath (1995): Kleine soorten levendbarende tandkarpers. Het Aquarium (6): 127-129



Tekst: Kees de Jong
Foto`s Leo van der Meer.