zondag, november 11, 2007

Phalloceros caudimaculatus reticulatus

Een oude bekende met een lange naam,
Phalloceros caudimaculatus reticula­tus (EIGENMANN, 1907).




Phalloceros caudimaculatus reticulatus.

Levendbarende tandkarpers worden vanaf het einde van de vorige eeuw als aquarium­vissen gehouden. De eerste soort die in 1889 werd ingevoerd, was Phalloce­ros caudima­culatus. Deze soort is de enige soort uit het geslacht Phalloce­ros en heeft als belangrijkste kenmerk een zwarte punt op de zijkant van het lichaam. Deze vlek bevindt zich op de achterste helft van het lichaam, dit in tegenstelling tot de bekende oogvlek zoals die bij sommige andere soorten levendbarende tandkarpers (bijvoorbeeld bij de oogvlektandkar­per (Poecilia vivipa­ra) en de gup) aanwezig is. Verder zijn er niet veel duide­lijke in het oog springen­de ken­merken zicht­baar op het licht­brui­ne li­chaam. Be­langrijkste punt voor de popula­ri­teit van dit slanke visje in het begin van deze eeuw was dan ook het feit dat de vissen levendba­rend zijn. Deze bijzondere ei­gen­schap zorgde er voor dat er aanvanke­lijk grote bedra­gen voor deze vissen werden be­taald.


Foto: Man Phalloceros caudimaculatus reticulatus.
De zwartgevlekte vorm van Phalloceros caudima­cu­latus, Phalloceros caudimacula­tus reticula­tus (reti­culatus= netvormig, ver­wijst naar de vorm van de schub­ben), werd in 1905 ingevoerd. Het is met name deze vorm geweest die bij heeft gedragen aan de grote populariteit van de levendbarende tandkar­pers aan het begin van deze eeuw. Zowel de mannetjes als de vrouw­tjes van deze soort zijn gevlekt. De tekening is bij elk visje weer verschillend. De mannetjes hebben over het algemeen meer donkere vlekken dan de vrouwtjes. De vrouw­tjes kunnen tot ongeveer 5,5 cm. groot worden. De mannetjes blijven ongeveer 2 cm. kleiner.



Foto:Koppel Phalloceros caudimaculatus reticulatus auratus.
Naast de twee hier al genoemde vormen bestaat er nog een laatste vorm die naast zwarte ook nog gouden vlekken op het lichaam heeft. De naam van deze vorm is nog langer, namelijk Phalloceros caudimaculatus reticulatus auratus (auratus=goud, goudgeel). Deze vorm schijnt gevoeliger te zijn dan de twee hier al genoemde. Zelf heb ik geen ervaring met deze 'gouden' variëteit. Overigens zijn de drie vormen onderling eenvoudig te kruisen. Om een zuivere stam te houden moeten de variëteiten apart worden gehouden. Veel van de op dit moment gehouden stammen zijn bastaarden van de drie vormen. Hierdoor gebeurt het vaak dat uit een paring van zwart gevlekte ouders ook jongen met gouden vlekken worden geboren. Door selectief met deze jongen verder te kweken kan er weer een goudkleurige stam worden opgebouwd.


Koppel: Phallorceros Caudimaculatis reticulatus auratus.

De zwarte vlektekening zoals die bij Phalloceros caudimaculatus reticu­latus zichtbaar is, lijkt veel op de tekening van de mannetjes van sommige vormen van Gambusia holbrooki. In eerste instantie kunnen de soorten makkelijk door elkaar worden gehaald. Een groot verschil is echter het feit dat de vrouwtjes van Gambusia holbrooki nooit zwart gevlekt zijn. Ook hebben de Gambusia's kleine zwarte puntjes in de vinnen, die bij Phalloce­ros ontbreken. Als belangrijke verschilpunt kan verder nog de punt van het gonopodium (= het mannelijke geslachtsorgaan bij levendba­rende tandkarpers) worden genoemd. Deze gonopodiumpunt is bij de verschil­lende geslachten van de levendbarende tandkarpers anders en wordt vaak gebruikt bij het determi­neren van soorten. De bijgevoeg­de figuur laat de verschillen duidelijk zien. Met name de naar beneden gerichte punt is bij Phalloceros met het blote oog goed waarneembaar. De geslachtsnaam Phalloceros (=geweivormig geslachtsorgaan) verwijst naar dit kenmerkende gonopodium.



2
Gonopodium Phal­loceros
(tek. uit Mey­er)


3
Gonopodium Gam­busia
(tek. uit Mey­er)

Niet alleen qua uiterlijk zijn er dui­de­lijke verschil­len zicht­baar tussen Phal­lo­ce­ros caudima­cula­tus reticu­latus en Gam­bu­sia holbrooki. Is laatstge­noemde soort net als vele Gam­busi­a's nogal eens agres­sief, de vissen uit het geslacht Phalloce­ros zijn allemaal erg rustig en ik heb nooit waar kunnen nemen dat de dieren agressief naar andere vissen toe wa­ren.


Phallorceros caudimaculatus reticulatus.

Het rustige gedrag zorgt er voor dat het bij de kweek niet noodzakelijk is om de jongen en de ouders te scheiden. Zelf houd ik deze soort in een klein aquarium van 40x30x30 cm., waarin een grote dot javamos aanwezig is. Met grote regelmaat zie ik jongen zwemmen. De pasgeboren vissen houden zich in eerste instantie onder en in het mos schuil. Na ongeveer twee weken zwemmen ze tussen de grotere vissen. De vlektekening ontstaat pas op latere leeftijd. De enige tekening die de jongen bij hun geboorte hebben is de zwarte vlek zoals die ook bij Phalloceros caudimaculatus zichtbaar is. De jongen van beide variëteiten zijn dan ook niet uit elkaar te houden. Later komen er enkele streepjes in de rug- en aarsvin bij. Na ongeveer 6 weken zijn de eerste zwarte vlekken op het lichaam zichtbaar. De bij de geboorte aanwezige vlek is daarna niet meer duidelijk aanwezig. Ook de rug-, aars- en staartvin kunnen een vlektekening vertonen.

Het voeren van de vissen is geen probleem. Wel lijken de dieren een voorkeur te hebben voor dierlijke kost. Dit hoeft niet te bewegen. Diepge­vroren muggelarven etc. zijn een goed alternatief voor levend voer. Ook droogvoer wordt gegeten.

6
Nannostomus beckfordi
(tek. Chr. Visser)
De soort is oorspronkelijk afkomstig uit zuidoost Brazilië en Uruguay. Tegenwoordig wordt de soort ook op sommige plaatsen in Afrika en Ausralië aangetroffen. Hier is de soort waarschijnlijk door het toedoen van aquaria­nen terecht gekomen. In het oorspronke­lijke verspreidingsgebied komen ze soms samen met Hyphessobrycon piabinhas en Nannostomus beckfordi in kleine meertjes voor. Vol­gens Meyer komt er af en toe zeewater in deze meer­tjes terecht, waar­door er soms sprake is van enigs­zins brak water.
De temperatuur in dit gebied daalt af en toe beneden de 20°C. Phalloceros caudimaculatus reticulatus kan dan ook goed in een onver­warmd huiskamer­aquarium worden gehouden, mits de temperatuur niet voor lange tijd beneden de 15°C zakt. Een langdurige periode met een temperatuur hoger dan 25°C wordt over het algemeen slecht verdra­gen. De tole­rantie voor lagere temperaturen droeg er mede toe bij dat deze soort aan het begin van deze eeuw, toen het verwarmen van aqua­ria nog een groot probleem was, erg populair werd. 's Zomers is deze soort prima in de tuinvijver te houden. A. Stolk noemt Phallo­ceros als een soort waarbij de hoogte van de temperatuur van invloed is op de geslachts­verdeling. Helaas gaat hij hier niet verder op in. Door het ontbreken van een duidelijke literatuurverwijzing in zijn onnavolgbare boekje, is het helaas voor mij niet mogelijk om hier meer informatie over te geven. Zelf heb ik een en ander niet nauwkeurig genoeg bijgehouden om uitspraken te doen over de invloed van de temperatuur op de geslachtsverdeling. Bij mij werden over het geheel genomen evenveel mannetjes als vrouwtjes geboren.


Phallorceros caudimaculatus reticulatus auratus.

De vissen gedragen zich rustig. Het zijn geen uitgesproken zwemmers die constant door het aquarium heen en weer schieten. Vaak hangen de dieren rustig tussen de planten. Gezien dit enigszins statische gedrag is een ruime uitzwemmer voor deze soort niet no­odzakelijk. Een kleiner aquarium is dan ook geschikt voor deze vissen.


Foto:Man Phallorceros caudimaculatus reticulatus auratus.

Concluderend kan worden gesteld dat deze oude bekende uit de aquarium­hobby nog steeds een aantrekkelijke aquariumvis is, die meer aandacht verdient dan hij op dit moment krijgt. Zeker de toch bijna minimale eisen die worden gesteld, maken dat Phalloceros caudimaculatus reticulatus voor iedereen goed te houden is.
Overigens zijn er veel soorten vissen prima in een aquarium op huiskamer­tem­peratuur te houden. Vele van deze soorten waren in de begindagen van het aquariumhouden erg populair, maar zijn later door feller gekleurde soorten verdrongen. Helaas zijn er tegen­woordig weinig mensen die nog een aquarium op deze eenvoudige manier houden.


Foto:Vrouw Phallorceros caudimacultatus reticulatus.

Literatuur:
G. Gärtner: Zahnkarpfen
M. Meyer, L. Wischnath, W. Foerster: Lebendgebärende Zierfische
H. Stallknecht: Lebendgebärende Zahnkarpfen
A. Stolk: van vis tot vis (communicatie in de vissenwereld)
G. Meffe e.a.: Ecology & evolution of livebearing fishes.
Kees de Jong
[1] Zeg nooit nooit. Er zijn enkele gevallen bekend waarbij de vrouwtjes van Gambusia holbrooki gevlekt zijn. Dit komt echter zo weinig voor dat 'nooit' hier de situatie het beste weergeeft.


Tekst :Kees de Jong.
Foto`s :Leo van der Meer.

donderdag, november 01, 2007

Xiphophorus clemenciae

Een fraaie kleine zwaarddrager, Xiphophorus clemenciae Alvarez, 1959


Het mannetje van X.clemenciae.
Zwaarddragers zijn al een lange tijd populaire aquariumvissen. Samen met de net zo bekende platy’s behoren ze tot het geslacht Xiphophorus. De zwaarddragers worden onderverdeeld in twee groepen: de noordelijke en de zuidelijke zwaarddragers. De noordelijke zwaarddragers zijn afkomstig uit het Rio Panuco-stroomgebied in Mexico en zijn kleiner dan de zuidelijke groep. Tot de noordelijke groep behoren onder andere X. montezumae en X. cortezi. De bekendste vertegenwoordiger van de zuidelijke groep is de groene zwaarddrager X. helleri. Van deze soort kunnen de vrouwtjes een lengte van 12 centimeter bereiken. Dit formaat en de wilde balts van de mannetjes, waarbij de razendsnel voor- en achteruit zwemmen, maakt ze eigenlijk niet geschikt voor een aquarium met een lengte kleiner dan 125 centimeter. Voor aquarianen met een aquarium vanaf 80 centimeter is de kleiner blijvende X. clemenciae een fraai alternatief voor de groene zwaarddrager.


Foto links :X.montezumae.
Foto rechts: X.cortezi
X. clemenciae is in 1959 door Alvarez beschreven. De wetenschappelijke naam heeft hij ter ere van zijn vrouw Clemencia Alverez aan deze soort gegeven. Hij gaf deze soort de algemene naam ‘gele zwaarddrager’. Net als Rosen (1960) kan ik deze naam niet helemaal plaatsen. Geel is niet de kleur die het eerst in gedachten komt wanneer je deze zwaarddrager bekijkt. Met name de volgroeide mannetjes hebben een fraaie blauwe glans op het lichaam, de gele lichaamskleur waar Alvarez het over heeft, is bij de latere populaties niet aangetroffen. Op het lichaam van zowel de mannetjes als de vrouwtjes bevinden zich twee tot vier uit rode punten bestaande strepen. In de staartwortel bevinden zich enkele rode stippen. De lichaamsvorm is iets hoger dan die van de groene zwaarddrager. Onder aan het lichaam bevindt zich een zwarte streep die bij het mannetje opgaat in de zwarte band om het gele zwaard onderaan de staartvin. De vrouwtjes hebben aan de buikzijde een donkere drachtigheidsvlek. Daarnaast is, zoals bij alle levendbarende tandkarpers, de aarsvin van het vrouwtje rond en heeft het mannetje een gonopodium. De mannetjes bereiken een lengte van ongeveer 5 cm, de vrouwtjes kunnen ongeveer 6 centimeter lang worden.
Hoewel men oorspronkelijk dacht dat X. clemenciae een erg klein verspreidingsgebied had en de soort op basis hiervan als een bedreigde soort werd beschouwd, constateerde Kallman (1991) dat dit gebied veel groter is. De soort wordt aangetroffen in de bovenloop van de Rio Sarabia en stroompjes die uitkomen in de Rio Coatzacoalcas.


Foto links en rechts,Puente Chinolouiz Mexico.
Toen ik in 1996 samen met André Schonewille, Tim Bollick en Liekele Sijstermans in de buurt van de buurt van het stroomgebied van de Rio Coatzcoalcos was, waren we in staat om X. clemenciae in zijn natuurlijke biotoop te bekijken. Met behulp van de beschrijving van Pat en Derek Lambert in hun interessante boek ‘Platies and Swordtails’ (1995) waren we na enig zoekwerk in staat om een klein stroompje te vinden. Volgens de beschrijving van Pat en Derek zou deze plek Puente Chinoluiz moeten zijn. We zagen geen bord dat dit bevestigde. Aan de hand van mijn dia’s verklaarde Derek Lambert later dat de door ons bezochte plaats inderdaad Puente Chinoluiz is. Op het moment dat wij de plek bezochten, waren er enige problemen in de omgeving. Enkele zwaarbewapende politieagenten wezen ons er op dat verderop achter de heuvels werd geschoten en dat het niet verstandig was om verder te gaan. Met deze informatie in ons achterhoofd besloten we om ons bezoek aan het stroompje niet onnodig lang te maken. Vanaf de brug liepen we ongeveer twintig met naar beneden waar we het water zagen stromen. Het water bleek helder te zijn en de zandbodem was duidelijk zichtbaar. Hier en daar lagen grote stenen in het water. Waterplanten waren niet aanwezig, wel hing het gras langs de oevers in het water. De omgeving was begroeid met bomen, waardoor het grootste deel van het stroompje niet aan direct zonlicht werd blootgesteld. De breedte was maximaal 1 ½ meter, de diepte liep op tot ongeveer 50 cm.


Puente Chinolouiz Mexico.
Tim en ik begonnen meteen vol enthousiasme het sleepnet door het water te halen. In de buurt van de oever haalden we het net onder het overhangende gras omhoog. Hoewel er geen grote hoeveelheid vis in het net zat, was het aantal soorten indrukwekkend. Zeker voor liefhebbers van levendbarende tandkarpers een bijzonder fraaie vangst. In het net waren enkele fraaie Priapella intermedia’s aan hun blauwe ogen te herkennen, een fors grijskleurig vrouwtje van Poeciliopsis gracilis met onregelmatige zwarte vlekken op haar lichaam viel ook meteen op. Verder waren er duidelijk twee zwaarddragers te aanwezig. Door zijn rode strepen en blauwe lichaamsglans onderscheidde X. clemenciae zich duidelijk van X. helleri. Deze groene zwaarddrager komt ook op deze plaats voor, maar is door de lichtbruine lichaamskleur en de donkere lengte streep op het lichaam duidelijk als andere soort te herkennen. Na nog enkele pogingen vingen we ook nog de overal in dat deel van Mexico voorkomende Pseudoxiphophorus bimaculatus, een molly Poecilia cf sphenops en cichliden. In de buurt van enkele stenen zagen we nog een zoetwaterkrabbetje lopen.


Foto Links :Priapella intermediar.
Foto rechts:Poeciliopsis gracilis.
Na ongeveer drie kwartier vangen hadden we een redelijke hoeveelheid van X. clemenciae gevangen. We konden geen grote scholen van de soort in dit biotoop vangen. Af en toe hadden we een of twee exemplaren in ons net. Naast volwassen exemplaren kwamen we ook veel halfwas dieren tegen. Priapella intermedia leeft veel duidelijker in een school. Of je vangt een groot aantal dieren met een haal van het net of geen enkele.
Van zowel Priapella intermedia als X. clemenciae namen we exemplaren mee. Hierbij moet je natuurlijk altijd een keus maken. Hoeveel vissen en in welke geslachtsverhouding neem je deze mee om thuis een goed kweekgroep te hebben? Het is bekend dat halfwas dieren beter kunnen worden vervoerd als geheel uitgegroeide exemplaren. De nog niet uitgegroeide vissen kunnen vervolgens in het aquarium verder worden opgekweekt, zodat een goede kweekgroep ontstaat. Een risico dat men hierbij loopt is dat er sprake zou kunnen zijn van een ongelukkig geslachtsverhouding als de vissen geslachtsrijp worden. Met name een grote hoeveelheid mannen en slechts enkele vrouwtjes is niet gunstig. Eén mannetje kan eenvoudig veel vrouwtjes bevruchten, dus daar heb je eigenlijk niet veel van nodig.
Om met zo weinig mogelijk vissen een zo groot mogelijke genetische pool te krijgen, kan men van levendbarende tandkarpers het best jonge geslachtsrijpe vrouwtjes meenemen. Deze zijn practisch altijd bevrucht en aangezien levendbarende tandkarpers voorraadbevruchting hebben en een vrouwtje wel acht maal jongen van één bevruchting kan krijgen, heeft men meteen een grote hoeveelheid genetisch materiaal. Zeker als de vrouwtjes apart worden gehouden en met behulp van strakke schema’s verder wordt gekweekt, bieden vier vrouwtjes reeds veel mogelijkheden. Het is natuurlijk altijd leuk om meteen enkele grote mannen in het aquarium te hebben en daarom is de verleiding groot om enkele volwassen mannetjes mee te nemen. Aangezien ook een fanatiek cichlidenliefhebber als Tim voor deze fraaie vis door de knieën ging, namen we in totaal twintig exemplaren van verschillend formaat mee.
Alle door ons gevangen vissen werden per stuk in een klein plastic zakje verpakt. Om de wisseling van watersamenstelling voor de vissen zo klein mogelijk te houden, namen we zoveel mogelijk water uit het oorspronkelijk biotoop mee. Dit water gebruikten we de eerste drie dagen na de vangst als vers water. Daarna werd het water nog slechts een enkele maal ververst. Wel kregen de vissen elke dag verse lucht.


Foto boven: X.clemenciae.
Ook alle volwassen vissen doorstonden de reis goed, slechts één mannetje overleefde de reis niet en na twee weken konden de vissen in een Nederlands aquarium worden gedaan. In een aquarium van een meter lengte waarin grote bossen Javamos aanwezig waren, voelde de soort zich als snel prima op haar gemak. De grootste vrouwtjes wierpen al snel jongen die zich de eerste tijd na de geboorte bij de bodem in het mos ophielden. Waarschijnlijk zullen er wel wat jongen door de grotere vissen zijn opgegeten, maar wanneer er voldoende schuilplaatsen in het aquarium aanwezig zijn, blijven er altijd voldoende over. Er is dan ook geen reden om vrouwtjes apart te zetten om zo meer jongen over te houden. Ook in een groep gehouden, blijven er altijd voldoende over. Per worp worden er maximaal zo’n 30 jongen geboren. Bij een gevarieerde voedering groeien de jongen zonder problemen op en na ongeveer vier maanden zijn de vrouwtjes geslachtsrijp. Bij de mannetjes duurt het vaak langer voordat ze helemaal uitgegroeid zijn en het zwaard zich volledig heeft ontwikkeld.
Wat het houden en kweken van de soort betreft bestaan er verschillen in ervaringen. Sommige populaties schijnen nauwelijks tot voortplanting te bewegen (Heller & Rehbeck, 1996), terwijl met name de stam van Puente Chinoluiz nauwelijks problemen geeft. Het enige waar de door mij gehouden vissen last van hebben, is een langere periode met een temperatuur van boven de 25°C. Enkele jaren geleden heb ik tijdens een warme zomer op deze wijze veel van deze zwaarddrager verloren. Vooral de volwassen dieren konden er erg slecht tegen en stierven. Gelukkig bleven er toen nog voldoende jongen over om een de kweekgroep in stand te houden. Om dergelijke problemen met mijn zelfgevangen groep zoveel mogelijk te voorkomen, houdt ik de vissen ‘s zomers zo koel mogelijk. Op een wekelijkse verversing van een deel van het water reageren de vissen duidelijk positief. Na het verversen van het water zijn de mannetjes duidelijk actiever met baltsen en het achter de andere mannen aan jagen. Tijdens de balts zwemt het mannetje met gespreide vinnen voor het vrouwtje van zijn gading. Als het vrouwtje na dit vertoon op haar plaats blijft, zal het proberen met haar te paren.


Xiphophorus clemenciae.
Voor liefhebbers van zwaarddragers met een kleiner aquarium is de uit Puente Chinoluiz afkomstige populatie van X. clemenciae een goed houdbare vis. Wat precies het probleem is bij sommige populaties is op dit moment nog niet duidelijk. Wanneer de temperatuur van water rond de 22°C ligt en er regelmatig water wordt ververst, zal de soort eenvoudig te houden en te kweken blijken. Het samenhouden met andere vissen geeft geen problemen. Wel is het raadzaam om geen andere soorten uit het genus Xiphophorus in dezelfde bak te plaatsen. De kans op hybriden ontstaan is dan zeker aanwezig.
Eigenlijk is het niet nodig om deze vis verder aan te prijzen, de fraaie kleurenfoto spreekt voor zich.



Literatuur:
Lambert, D. & Lambert, P. (1995) Platies and Swordtails Blandford ISBN 0 71372368 8
Kalman, K. D. (1991) Xiphophorus clemenciae is not an endangered species Livebearers nr 116 blz. 5-8
Heller, K. & Rehbeck, T. (1996) Zuchtversuch mit Xiphophorus clemenciae ‘Rio Sarabia, Oaxaca, Mexiko’ DGLZ-Rundschau nr 2 blz. 35-36
Rosen, D.E. (1960) Middle-American Poeciliid fishes of the genus Xiphophorus, Bulletin of the Florida State Museum Vol 5 blz. 58-243
.


Geschreven door : Kees de Jong.
Foto`s vissen : Leo van der Meer.
Foto`s vanglokatie :Kees de Jong.


Ten slotte enkele tips:



Sinds twee weken is er een zeer gezellig en informatieve aquarium forum op internet, ook hier help ik aan mee, dus kom gerust eens kijken en druk even op de volgende snel koppeling.
http://www.aquafora.nl/


Uiteraard is het zeer raadzaam om eens te Google, en te kijken naar de Endler site`.

Verder sluit u zich eens aan bij Poecilia.nl, iedereen is welkom hier kunt u aan deze zeer mooie en zeldzame levendbarende tandkarpers komen.
In 2008 bestaat werkgroep Poecilia Nederland 25 jaar, dit mag u niet over slaan dus wordt lid.
Wij zouden het van werkgroep levendbarende tandkarpers prachtig vinden dat in 2008 deze werkgroep over de 100 leden zou kunnen komen.
Maak u lid dan komt u nog veel meer te weten over dit soort zeldzame en mooie levendbarende tandkarpers.
Groet Leo van der Meer bestuurslid werkgroep levendbarende tandkarpers.

Google:Poecilia Nederland.