maandag, december 22, 2008

Skiffia cf francesae.

Skiffia cf francesae. Opnieuw ontdekt!

Foto boven: Foto van een man Skiffia franceae.
De bedreiging van de goodeïden in de natuur valt mee. Deze conclusie zou je kunnen trekken nu ook Skiffia francesae weer in de natuur is aangetroffen. Van deze soort werd lange tijd aangenomen dat ze in de natuur niet meer voorkwam en alleen nog in aquaria leefde. In 2007 hebben onderzoekers van de universiteit van Morelia vissen gevangen die vrijwel identiek zijn aan S. francesae. Een definitieve determinatie moet nog plaatsvinden, maar de eerste indruk is dat de aangetroffen vissen wel degelijk S. francesae zijn. Voor mij is dit de reden om in de titel de soort Skiffia cf francesae te noemen. In dit artikel noem ik de soort alvast S. francesae.

Foto boven: vrouwS.franceasae.
Het opmerkelijk van de vindplaats is dat deze geen onderdeel uitmaakt van het Rio Ameca stroomgebied waarvan werd aangenomen dat S. francesae alleen maar voor zou komen. Op de locatie werd ook nog Ameca splendens aangetroffen, waarvan ook werd aangenomen dat de verspreiding beperkt was tot het Rio Ameca stroomgebied. De aanwezigheid van A. splendens is ook goed nieuws. Van deze soort is van het oorspronkelijke verspreidingsgebied nauwelijks iets over. Alleen in de bronnen van de Río Ameca (Teuchitlan) werd de soort nog gevonden.

Foto boven: man Ameca splendens.
Het is niet uniek dat een goodeïde die lange tijd als in de natuur uitgestorven werd beschouwd, toch nog in de natuur blijkt voor te komen. Eerder was dit het geval bij Allotoca maculata (Shuker, 1993) en Zoogoneticus tequila (Vega-Salazar et al 2003, Kabbes 2000). Deze bleken ook nog kans te hebben gezien om in kleine poeltjes te overleven.


Foto boven:Zoogoneticus tequila.
Volgens de huidige inzichten wordt alleen Characodon garmani als uitgestorven beschouwd. Voor deze soort lijkt het doek definitief te zijn gevallen. Ook in het aquarium zijn er geen levende exemplaren van bekend. De enige fysieke bewijzen voor deze soort zijn enkele gedeeltelijk vergane visjes in een potje met alcohol. De soorten waarvan men aannam dat ze in de natuur zijn uitgestorven, is dus teruggelopen van vier naar een.

Foto boven: man en vrouw S francesae.
Dit goede nieuws moet niet alleen positief worden gezien. De gevonden soorten zijn afkomstig uit kleine kwetsbare biotopen. Er hoeft niet zoveel te gebeuren of deze biotopen zijn weer verdwenen. Om deze biotopen in ieder geval te beschermen tegen allerlei geïnteresseerden, wordt de locatie ook niet meer vrijgegeven door de ontdekkers er van. Bezoek van liefhebbers die de herontdekte soorten willen vangen kan het voortbestaan van de populaties al in gevaar brengen.


Ook een nieuw ontdekte Zoogeneticus quitzeoensis.(n.sp.La Luz.)
Het verspreidingsgebied van veel andere soorten goodeïden neemt nog steeds af. Soorten die vroeger op veel plekken werden aangetroffen, worden nu nog slechts sporadisch aangetroffen (Domínguez-Domínguez et al 2005, De Jong 2000). De conclusie dat de bedreiging van de goodeïden in de natuur mee valt is dan ook onjuist. Het terugvinden van enkele soorten is geen compensatie voor de sterke afname van het aantal plaatsen waar de soorten nog worden gevonden.


Foto boven:Ilyodon xantuzi een veel voorkomende goodeiden.
De levende vissen
Nog even over de herontdekte populatie van S. francesae. Het gaat ons aquarianen toch om de levende vissen. De universiteit van Morelia (Mexico) kweekt deze vissen in hun laboratorium. Tijdens mijn bezoek eind 2007 aan de universiteit van Morelia kreeg ik van Omar Domínguez-Domínguez een groepje van deze vissen mee. Deze vissen blijken het in mijn aquarium heel goed te doen en ik heb er al veel nakweek van. Aan een aantal geïnteresseerden heb ik vissen kunnen geven.

De mannetjes zijn erg mooi. Hun goudkleurige lichaam in combinatie met de hoge rugvin maakt ze tot fraaie aquariumbewoners. De vrouwtjes zijn veel eenvoudiger van kleur.

De manier waarop de soort het beste kan worden verzorgd, zal ik hier kort beschrijven. Het belangrijkste is dat de vissen in een groep van minimaal 10 dieren moet worden gehouden. Dit kan het beste in een aquarium met zo min mogelijk andere soorten. Het is wel noodzakelijk om regelmatig een deel van het water te verversen. Gebeurt dit niet dan neemt de levendigheid van de vissen sterk af. Aan het voer worden geen bijzondere eisen gesteld, een gevarieerd menu is voldoende. Op enkele plaatsen in het aquarium dienen schuilplaatsen aanwezig te zijn waar de vissen zich af en toe terug kunnen trekken. Ook de netgeboren jongen zullen zich hier de eerste dagen ophouden. De jongen kunnen in hetzelfde aquarium als hun ouders opgroeien. Het is niet noodzakelijk om ze apart op te fokken. De temperatuur kan het beste tijdens het jaar een rond de 20°C liggen.

Twee rivaliserende mannen Skiffia Francesae.
Is aan bovenstaande eisen voldaan dan zullen de vissen ook hun interessante gedrag tonen. De vissen lijken in het aquarium een rangorde te hebben en regelmatig verjagen ze elkaar. Vooral de mannetjes zijn hierin erg actief. Ze proberen indruk op elkaar te maken door hun vinnen te spreiden en elkaar hun fraaiste kleuren te tonen. Het is opvallend dat dit gedrag bijna altijd tussen vissen van dezelfde grootte speelt. De onderlinge competitie wordt over meerdere vissen verdeeld, zodat individuen de mogelijkheid hebben om zich te onttrekken aan het bepalen van de rangorde en tot rust kunnen komen.

Concluderend is de nieuwe populatie van S. francesae een aantrekkelijke vis is die het verdient om door veel mensen te worden gehouden en gekweekt. Mijn streven is om zoveel mogelijk liefhebbers te voorzien van een groep van deze vissen, zodat een goede start mogelijk is. We zullen de nieuwe populatie wel gescheiden moeten houden van de al in het aquarium aanwezige S. francesae. Zoals al aangegeven is nog niet definitief vastgesteld of het om S. francesae gaat en bovendien kunnen er verschillen zijn tussen de twee stammen. Ik stel voor dat we nieuwe stam onder de naam S. francesae 2007 registreren. Door deze naamgeving weet iedereen om welke vissen het gaat. Mocht uiteindelijk blijken dat het toch niet om S. francesae gaat, dan kunnen we de naam aanpassen.

Nog een foto van een schitterende man S francesae.
Literatuur
O. Domínguez-Domínguez, N. Mercado Silva, J. Lyons & H. Grier (2005): The Viviparous Goodeid Species. In: M.C. Uribe & H.J. Grier, book editors, Viviparous Fishes. New Life Publications, Homestead, Florida. p. 525-569.
K. de Jong (2000): Trends in de verspreiding van Goodeidae. Poecilia Nieuws (6): 108-113
B. Kabbes (2000): Hij is niet dood, hij leeft! (maar hoe lang nog?). Poecilia Nieuws (1): 14-16
Dr. K. Shuker 1993. The Lost Ark. New and rediscovered animals of the 20th century. HarperCollinsPublishers – LondonM.Y. De La Vega-Salazar, E.G. Avila-Luna & C. Macías-Garcia (2003): Threatened fishes of the world: Zoogoneticus tequila Webb & Miller 1998 (Goodeidae). Environmental Biology of Fishes (68): 14-14
Tekst:Kees de Jong.
Foto`s:Leo van der Meer.
Bewerking:Herman van de Kooy.

donderdag, december 11, 2008

Xiphophorus andersi

Xiphophorus andersi (Meyer & Schartl, 1980).


Foto boven: koppel X.andersi (Kweker Kees de Jong)
Synoniemen:
Geen


Foto boven: Vrouw X andersi(Kweker Kees de Jong)

Nederlandse naam:
Atoyac zwaardplaty


Foto boven man X.andersi (Kweker kees de Jong).

Beschrijving:
M.K. Meyer & M. Schartl (1980): Eine neue Xiphophorus-Art aus Vera Cruz, Mexiko. Senckenbergiana biol. (60): 147-151


Foto boven: hier zijn ze bezig X.andersi te vangen.
Naamgeving:
Xiphophorus = zwaarddrager. Uit het Grieks en dit verwijst naar het gonopodium bij de mannetjes
andersi = genoemd naar Prof. Dr. F. Anders die veel onderzoek naar kanker heeft gedaan, waarbij hij gebruik maakte van vissen uit het genus Xiphophorus.

Foto boven: Rio Atoyac (foto Kees de Jong)

Verspreiding:
Het Atoyac zwaardplaty wordt alleen gevonden in de bron van de Río Atoyac in de Mexicaanse staat Vera Cruz. Dit kleine gebied in de buurt van het plaatsje Chico ligt in een vallei waar veel suikkerriet wordt verbouwd. Door het uitblijven van regen en de grote hoeveelheden water die nodig zijn voor het suikkerriet is het leefgebied erg klein en dit maakt de soort zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied kwetsbaar.
De soort komt samen voor met onder andere Poecilia mexicana, Xiphophorus hellerii, Pseudoxiphophorus jonesi, Pseudoxiphophorus bimaculatus en Astyanax sp.


Foto boven: koppel X.andersi (kweker Kees de Jong).
Uiterlijk:
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben een bruine lichaamskleur met een lichte buikzijde. Als de dieren zich goed voelen, kunnen de vinnen enigszins geel gekleurd zijn. Beide geslachten hebben twee zwarte bandjes in de rugvin. Wat opvalt is dat mannetjes een klein doorzichtige zwaardje hebben. De vrouwtjes hebben een duidelijke zwarte drachtigheidsvlek. Van de mannetjes zijn twee vormen bekend, een grote en een kleine. De grote vorm kan bijna net zo groot worden als een vrouwtje en heeft net als deze ook een zwarte vlek op de buikzijde. Deze wordt wel pseudo-drachtigheidsvlek genoemd. De andere vorm blijft kleiner en mist deze tekening.

Grootte:
De mannetjes van deze soort kunnen tot 6 cm lang worden, de vrouwtjes twee centimeter groter. Zoals al aangegeven bestaan er twee vormen bij de mannetjes. De lengte van mannetjes van levendbarende tandkarpers wordt vooral bepaald door de leeftijd waarop ze geslachtsrijp zijn (Kallman, 1989), hierna zullen ze nauwelijks meer groeien. De mannetjes met de pseudo-drachtigheidsvlek zijn op latere leeftijd geslachtsrijp dan de mannetjes zonder dit kenmerk en blijven dus langer doorgroeien. Kallman toonde aan dat deze twee kenmerken via een allel op het Y-chromosoom vererven.

Foto boven: Rio Atoyac (foto Kees de Jong).

Verzorging en kweek:
Het Atoyac zwaardplaty stelt geen bijzondere eisen aan de voeding. Ook droogvoer wordt gegeten en het is goed mogelijk om dit langdurig als enig voedsel aan te bieden. Dat een meer gevarieerd menu op de lange duur beter is, spreekt voor zich. Deze platy lijkt gevoelig voor een verslechtering van de waterkwaliteit, wat regelmatig waterverversen noodzakelijk maakt. Deze gevoeligheid is aannemelijk aangezien de soort in zijn natuurlijke biotoop vlak bij een bron voorkomt.

Zoals hierboven reeds aangegeven bestaan er twee mannelijke vormen, een grote met een pseudo-drachtigheidsvlek en een kleine zonder dit kenmerk. De kleine mannetjes zijn sneller geslachtsrijp dan de grote en kunnen dus ook eerder de aanwezige vrouwtjes bevruchten. Gevolg hiervan is dat de fraaiere grotere mannetjes, wanneer er aan dit aspect geen aandacht wordt geschonken, uit de aquariumstam zullen verdwijnen. In mijn eigen stam probeer ik het aantal kleine mannetjes te beperken. Aangezien ik niet wil dat dit specifieke kenmerk uit mijn stam verdwijnt, laat ik meestal één of twee van deze mannetjes in de groep zitten. De grotere mannen zijn veel dominanter en verjagen de kleinere regelmatig.

Bij een lagere temperatuur worden de vissen minder snel geslachtsrijp en hebben een rustperiode waardoor ze uiteindelijk groter en forser worden. Op dit moment houd ik deze soort ‘s winters in een van de aquaria met een lagere temperatuur. De temperatuur daalt hier als het erg koud is af en toe tot 15ºC en komt vaak voor een langere periode niet boven de 17°C. In de zomer kan de temperatuur weer oplopen tot 26ºC. Hoewel de vissen bij een lagere temperatuur nauwelijks groeien, krijg ik op deze wijze wel grote en sterke dieren.

De mannetjes voeren af en toe een balts uit waarbij ze met gekromde rug en gespreide vinnen voor het vrouwtje heen en weer zwemmen. Verder is het Atoyac zwaardplaty een rustige soort die met een aquarium vanaf 60 centimeter lengte genoegen neemt. Hoewel er in de natuur geen hybriden van deze soort en de sympatrisch voorkomende zwaarddrager bekend zijn, is het niet verstandig om de vis samen te houden met andere soorten uit het genus Xiphophorus. De kans op bastaarden is dan zeker aanwezig. Hoewel het kruisen van soorten tot interessante kweekvormen kan leiden, voegen meestal niets toe aan de reeds aanwezige soorten en zullen ze alleen maar tot misverstanden leiden.

De kweek van de soort geeft nauwelijks problemen. Zeker in een eigen soortaquarium met enige planten, zullen er altijd voldoende jongen overblijven om de soort in stand te houden en vissen aan andere geïnteresseerden te beschikking te stellen.

Opmerkingen:
Een vraag die natuurlijk voor de hand ligt, is waarom sommige mannetjes een pseudo-drachtigheidsvlek hebben. Gordon (1997) schrijft dat de drachtigheidsvlek bij de vrouwtjes van levendbarende tandkarpers tijdens de zwangerschap in grootte toeneemt. Langhammer (1997) vermoedt op basis hiervan van de pseudo-drachtigheidsvlek bij mannetjes een signaalfunctie voor andere mannetjes zou kunnen hebben. Dergelijke mannetjes zouden andere mannetjes de boodschap geven dat het zinloos is om energie in hun te steken, omdat ze reeds bevrucht zijn. In hoeverre deze theorie klopt weet ik niet. Het zou ook best zo kunnen zijn dat een grote duidelijke drachtigheidsvlek door de vrouwtjes wordt gezien als een teken van vitaliteit. Mogelijk dat verder onderzoek hier in de toekomst meer informatie over zal verschaffen.

Literatuur:
D. Gentzsch (1989): Ergänzende Hinweise zum Erstimport des Gelben Schwertschwanzplatys Xiphophorus andersi nach Europa. ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (4): 12-
Gordon, M. (1997) What does the “gravid spot” mean? Livebearers vol 149: 24 - 26
K. de Jong (1988): Xiphophorus andersi, met uitsterven bedreigd; het Atoyac zwaardplaatje. Poecilia Nieuws (2): 25-26
K. de Jong (1989): Xiphophorus andersi, vom aussterben bedroht. ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (4): 11-12
K. de Jong (1996): Een nieuwe aanpak. Poecilia Nieuws (2): 26-29
K. de Jong (1999): Het Atoyac zwaardplaty (Xiphophorus andersi, Meyer & Schartl 1979). Poecilia Nieuws (3): 55-61
K. de Jong (2001): De Atoyac zwaardplaty Xiphophorus andersi. Het Aquarium (6): 214-216
K. de Jong (2004): Der Atoyac Schwertplaty (Xiphophorus andersi, Meyer & Schartl 1979). Das Lebendgebärenden Magazin (2): 8-14
K. D. Kallman (1989): Genetic Control of Size at Maturity in Xiphophorus. Ecology & Evolution of Livebearing Fishes (Poeciliidae): 163-184
Langhammer, J.K. (1997) Additional thought on gravid spots Livebearers vol 149: 26-27
J.K. Langhammer (1999): New Phylogenetic relationships proposed for Xiphophorine species. Livebearers (155): 27-28
E. Marcisz (1986): The goldburst platy - an F1 hybrid. Livebearers (91): 3-4
M.K. Meyer & M. Schartl (1981): Eine neue Xiphophorus-Art aus Vera Cruz, Mexiko. DGLZ-Rundschau (3): 34-38
W. Noack (1980): Op zoek naar nieuwe vissoorten. TI'H (23): 28-29
A.C. Radda (1982): Synopsis der Gattung Xiphophorus Heckel. DGLZ-Rundschau (2): 25-30
A. Savastio (1985): A cross between a wild & domestic swordtail. Livebearers (82): 7-7
R. Serva & G. Tash (1997): In sort of the "wild" red swordtail (amongst other things). Viviparous (39): 0-
S. Teutloff (1989): Auch ein Schwertschwansplaty.... ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (2): 1-3
L. Wischnath (1980): Een nieuwe zwaardplaty uit Mexico. TI'H (23): 28-28
L. Wischnath (1981): Naar Mexico, het land van de levendbarende vissen. TI'H (24): 35-37
L. Wischnath (1982): Naar Mexico, het land van de levendbarenden. TI'H (29): 39-41
L. Wischnath (1996): Wildvormen van het geslacht Xiphophorus deel 3 - platy's. Het Aquarium (1): 7-9


Tekst: Kees de Jong .
Foto`s: Leo van der Meer.
Kweker X.andersi : Kees de Jong.

zondag, december 07, 2008

Guppen 2

Guppen, beginnersvissen voor de specialist deel II

Filegreen guppy (Rob Starmans)


Gedrag en voortplanting:
Over het algemeen is de gup een levendige en vitale vis. Guppen zijn
altijd bezig. Een groot deel van de dag vullen de vissen met het afgrazen
van planten en decoratiemateriaal op zoek naar algen.
Guppen behoren tot de familie der levendbarende tandkarpers en brengen
volgroeide jongen ter wereld. De eitjes komen in het lichaam van het
vrouwtje tot ontwikkeling. Bij de gup worden de jongen gedurende de
embryonale ontwikkeling niet door de moeder gevoed. Er is dus eigenlijk
sprake van een verregaande vorm van broedzorg. Vlak voor de geboorte
doorbreken de jongen het eiomhulsel. De gup wordt dan ook wel eilevendbarend
of ovovivipaar genoemd. Deze vorm van voortplanten vereist
dat het sperma van het mannetje in het lichaam van het vrouwtje gebracht
wordt. Dit is mogelijk door een aantal aanpassingen.De meest
opvallende is wel de duidelijk andere vorm van de aarsvin van het
mannetje. Door de vergroeiïng van een aantal vinstralen is een orgaan
ontstaan dat geschikt is voor inwendige bevruchting: het gonopodium.
Aan het eind van het gonopodium zit een aantal haakjes.

Venuzuala (Rickling Bremen).
Deze spelen een belangrijke rol bij de voortplanting. Het beschadigen van het gonopodium
levert dan ook problemen op bij de paring. Hoewel dit mannelijke geslachtsorgaan
een enigszins regenererend vermogen heeft, maakt een te
ernstige beschadiging het mannetje ongeschikt voor de kweek.
Voordat het tot een paring komt, wordt er door de mannetjes een
uitgebreide balts uitgevoerd. Tijdens de balts zwemt het mannetje trillend
en met samengeknepen vinnen in de buurt van het vrouwtje. Gedurende
de balts kan een aantal zwarte vlekken op het lichaam van het mannetje
intensiever kleuren. De kleuren van het mannetje spelen een belangrijke
rol bij de bereidheid van de vrouwtjes om tot een paring te komen.
Wanneer er vijanden aanwezig zijn, is het mannetje tijdens deze
intensieve balts kwetsbaar. Al zijn energie en aandacht is op het vrouwtje
Alvorens dit artikel te lezen is het goed het eerste deel nog eens door
te nemen dat is opgenomen in no.6 van 2003 dat echter begin dit jaar
is verschenen.

Roleo Endler creatie door toeval (Leo en Rob)
van zijn dromen gericht. Onderzoek van JOHN A. ENDLER heeft
aangetoond dat de aanwezigheid van predatoren, in dit geval een
snoekcichlide Crenicichla alta, van invloed is op de balts. Wanneer zijn
leven in gevaar komt tijdens de balts, zal het mannetje deze achterwege
laten en zijn toevlucht nemen tot een snelle paringspoging. Pas wanneer
de lichtintensiteit lager wordt gaat het mannetje weer over op een
uitgebreide balts met een grotere kans op een succesvolle paring.
Hoewel het vrouwtje een passieve rol lijkt te spelen ten opzichte van het
uiterst actieve mannetje, is haar gedrag voor een succesvolle bevruchting
van het grootste belang. In de meeste gevallen zal het vrouwtje niet
bereid zijn tot paring. Ze kan dit op drie manieren aan het mannetje
duidelijk maken. In de eerste plaats door
weg te zwemmen. In de twee plaats door
zich tegen de bodem aan te drukken,
waardoor het mannetje haar niet van
onderen kan benaderen. De meest extreme
afwijzing is bijten naar het te enthousiaste mannetje.
Pas wanneer het vrouwtje stil staat kan het mannetje de spermapakketjes
of spermatoforen overbrengen. Hiervoor draait hij zijn gonopodium naar
voren en haakt dit met behulp van de kleine haakjes aan het uiteinde aan
het vrouwtje vast. Vervolgens worden de spermapakketjes overgebracht.
Vroeger bestond de indruk dat het voor een paring niet noodzakelijk zou
zijn dat er fysiek contact tussen het mannetje en het vrouwtje plaats zou
vinden. Men ging ervan uit dat de mannetjes hun sperma in de richting
van de vrouwtjes schoten en dat deze het dan in het lichaam opnamen.
Later onderzoek heeft aangetoond dat het voor een overdracht van
spermapakketjes wel noodzakelijk is dat er contact tussen het mannetje
en het vrouwtje plaatsvindt. De meeste pogingen van het mannetje
houden dan ook geen bevruchting van het vrouwtje in.

Rood Blond (Aquarium winkel)
Indien er wel sprake is van een bevruchting, dan zal het vrouwtje een
aantal spermapakketjes opslaan. Hoewel deze eigenschap vaak 'voorraadbevruchting'
wordt genoemd, is het beter om van 'het in voorraad
hebben van sperma' te spreken. Voordat er nieuwe eitjes worden
bevrucht, moeten deze zich na het werpen van de jongen nog
ontwikkelen. Wanneer de eitjes rijp zijn, worden ze door het in het
lichaam aanwezige sperma bevrucht. De voorraad sperma is voldoende
om tot ongeveer acht maal jongen te werpen. Het aantal jongen dat na de
derde worp wordt geboren, daalt snel omdat de spermavoorraad steeds
POECILIA NIEUWS 3/2004 - PAGINA 26
meer uitgeput raakt. Het opslaan van sperma komt overigens bij alle
levendbarende tandkarpers, dus ook bij zwaarddragers en molly's, voor.
Een bevrucht vrouwtje kan dus al de basis voor een groot aantal jongen
vormen. Zeker in de natuur is dit een groot voordeel. Eén geïsoleerd
vrouwtje is voldoende voor een nieuwe populatie levendbarende
tandkarpers.

Filegreen Endler (Rob starmans).


Wanneer de omstandigheden goed zijn werpt het vrouwtje ongeveer eens
in de vier weken jongen. Is er sprake van ongunstige omstandigheden,
bijvoorbeeld een lage temperatuur of onvoldoende voedsel, dan zal het
vrouwtje de bevruchting van de in het lichaam aanwezige eitjes uitstellen
tot het moment dat zich gunstiger omstandigheden voordoen. Overigens
kan een bevrucht vrouwtje altijd met een ander mannetje paren. Voor de
bevruchting van de eitjes zal ze het meest verse sperma gebruiken.
De hoeveelheid jongen per worp wordt door een groot aantal factoren,
waaronder de temperatuur, de voeding van de kweekstam en de gezondheidstoestand
van het vrouwtje, bepaald. Het aantal jongen per worp kan
variëren van tien tot meer dan honderd.
Kweekvormen
Het gros van de guppen dat tegenwoordig in het aquarium wordt
gehouden, verschilt dusdanig van de visjes die in 1908 werden ingevoerd,
dat het soms lijkt of het om een andere soort gaat. De tegenwoordig
gehouden vormen zijn dan ook bijna allemaal kweekvormen. Er zijn niet
veel aquariumvissen waarvan zoveel kleur- en vormvariëteiten zijn als bij
de gup. Naast het feit dat de guppen per plaats van herkomst van vorm en
kleur verschillen, treden er redelijk snel mutaties op. Deze mutaties
kunnen zowel betrekking hebben op de kleur als de vorm van de vinnen.
In de natuur maken deze veranderingen de vissen extra kwetsbaar voor
mogelijke predatoren, maar in de beschermde omgeving van het
aquarium zullen ze in leven blijven. Het selectief kweken van deze
mutaties en het kruisen van de verschillende wildvormen dienden als
basis voor de vele op dit moment aanwezige variëteiten.
Reeds lange tijd worden er door kwekers over de hele wereld guppen
gekweekt. Onderling worden er door de kwekers wedstrijden
georganiseerd waarin de guppen worden beoordeeld.

Kleur onbekend (aquarium winkel)

Binnen Europa
hebben de in het kweken van guppen gespecialiseerde verenigingen zich
georganiseerd in het Internationales Kuratorium Guppy Hochzucht
(I.K.G.H.). Deze organisatie heeft keuringsregels uitgevaardigd aan de
hand waarvan de guppen worden gekeurd. Binnen Europa wordt een
POECILIA NIEUWS 3/2004 - PAGINA 27
aantal tentoonstellingen gehouden. De resultaten van deze tentoonstellingen
zijn de basis voor het Europees kampioenschap. In Nederland
is POECILIA NEDERLAND bij de I.K.G.H. aangesloten; voor België is dit
de B.G.V., de Belgische Guppy Vrienden.
Bij de guppententoonstellingen wordt er aan de hand van een aantal
kenmerken gekeurd. Op dit moment worden alleen de mannetjes gekeurd.
Elke kweker stuurt per inzending drie zoveel mogelijk op elkaar lijkende
mannetjes in. Vrouwtjes worden op dit moment slechts af en toe, bij
wijze van proef, gekeurd. De nadruk ligt bij de keuring op de vorm van
de vinnen, de basis- of grondkleur en de dekkleur.

Rood blond (Kees de Jong).

Het meest in het oog springende kenmerk is de vorm van de vinnen. Bij
elke staartvorm hoort een bepaalde vorm van de rugvin. Hoewel er een
groot aantal vormen te onderscheiden is, wordt over het algemeen de
triangelgup te koop aangeboden. Deze vorm bezit een grote, breed
uitlopende staart. Ook zwaardguppen worden af en toe in de winkel
aangetroffen. Bij deze vorm is de boven- en/of onderkant van de staart
zwaardvormig verlengd. De vormen met de korte vinnen, zoals de spadeen
de rondstaart, treft men praktisch alleen bij gespecialiseerde
liefhebbers aan. Alleen al over de kleuren die we bij de guppen aan
kunnen treffen, zou een heel boek kunnen worden geschreven. De bonte
mengeling van kleuren zoals die bij een winkelier te zien is bij een groep
mannetjesguppen, zal altijd de ogen naar zich toe trekken. De kleuren van
de gup zijn in twee soorten te verdelen: de basis- of grondkleur en de
dekkleuren.

Bleu Top Sword Endler (August van Rijn)


Onder de grondkleur wordt de kleur van de schubben verstaan. Over deze
kleur liggen vaak de fraaie dekkleuren, waardoor de grondkleur vaak
slecht is te zien. Op de kop van de gup, waar geen dekkleuren op zitten, is
de grondkleur vast te stellen. De meest bekende grondkleur is de
dominante (overheersende) wildkleur. Naast de dominante wildkleur
komen ook nog recessieve oftewel ondergeschikte (blond, blauw, goud en
albino) en drie dubbelrecessieve grondkleuren (crème, zilver en wit)
voor. Voor de kweek is de vraag of er sprake is van een dominante, recessieve
of dubbelrecessieve grondkleur van het grootste belang. De
dekkleuren variëren van rood, paars en geel tot zwart. Ook zijn er
bepaalde tekeningen zoals de slangehuid-kleurslag, waarbij er sprake is
van een fijne tekening van zwart en geel. De combinatie van grondkleur,
dekkleur en vorm van de vinnen heeft er voor gezorgd dat er een enorme
variëteit aan mannetjes bestaat.

Tiger hybride onder,boven Roleo (Creatie Endlers).

Hoewel de vrouwtjes vaak minder
opvallend van vorm en kleur zijn, spelen ze een belangrijke rol voor de
kwaliteit van het nageslacht. Niet alleen de zichtbare kenmerken, maar
ook de aanwezige recessieve kenmerken zijn van belang bij de kweek.
Veel informatie over de erfelijkheidsleer bij guppen is te vinden in het
boek Der Guppy van HANS-GÜNTER PETZOLD.
Om te komen tot een goede kweekstam, waarbij de jongen zoveel
mogelijk op hun ouders lijken, is veel geduld en kennis nodig. Zeker
wanneer wordt begonnen met enkele vissen uit de winkel is een bijna
eindeloos geduld nodig. Meestal gaat het bij de op deze wijze verkregen
guppen om mannetjes en vrouwtjes uit verschillende stammen, waarvan
niets over de niet-zichtbare kenmerken bekend is. De nakweek van twee
van dergelijke dieren hoeft dan ook in het geheel niet op de ouders of
zelfs maar op elkaar te lijken. Het is dan ook beter om van een
gevorderde kweker enkele vissen uit een redelijk vast verervende stam te
krijgen. Onze vereniging op het gebied van levendbarende tandkarpers
biedt hiertoe goede mogelijkheden.

Spontane naald staart Roleo (Leo van der Meer).


Het hebben van een goede kweekstam is niet per definitie een garantie
voor succes. Niet alle kweekvormen zijn even makkelijk te kweken. De
guppen met een recessieve of een dubbel-recessieve grondkleur zijn
bijvoorbeeld veel minder vruchtbaar dan de vissen met de wildkleur. Om
mooie gezonde nakweek te krijgen moet ook aan de opfok van de jongen
de nodige tijd worden besteed. Af en toe een beetje droogvoer op het
water strooien is zeker niet voldoende.
In dit artikel zijn een aantal aspecten met betrekking tot de gup aan de
orde gekomen. Het is echter nog maar het topje van de ijsberg. Niet voor
niets worden er complete boeken en veel (wetenschappelijke) artikelen
aan deze interessante vis gewijd. Ik hoop echter dat het duidelijk is
geworden dat de gup veel meer dan levend voer is.

Ook in de nutuur ontstaan creatie`s zie boven.

Literatuur:
Petzold, Hans-Günter Der Guppy, A. Ziemsen Verlag 1988, ISBN 3-7403-0164-3
Posseckert, Bernd "Die Schwerttypen....ein Rückblick", ZAG Lebendgebärende
Zahnkarpfen, 3/87
Meffe, Gary K & Franklin F. Snelson Ecology & evolution of livebearing fishes
(Poeciliidae), Prentice Hall 1989, ISBN 0-13-222720-7
Endler, John A. "Predation, light intensity and courtship behaviour in Poecilia reticulata
(Pisces: Poeciliidae)", Animal Behaviour 1987, blz. 1376-1385
Luckmann, Hans Guppen, Thieme & Cie Zutphen 1979, ISBN 9003 919704
Merino, Juan-Carlos "De 'Don Juan' onder de guppen", Poecilia Nieuws 5/93
Hieronimus, Harro "Was ist eigentlich 'Endlers Guppy'?" DGLZ Rundschau 4/92
Schröder, J.H., Erfelijkheidsleer voor de aquariumhouder, Thieme-Zutphen
Foto`s Leo van der Meer.
Tekst Kees de Jong.