maandag, december 22, 2008

Skiffia cf francesae.

Skiffia cf francesae. Opnieuw ontdekt!

Foto boven: Foto van een man Skiffia franceae.
De bedreiging van de goodeïden in de natuur valt mee. Deze conclusie zou je kunnen trekken nu ook Skiffia francesae weer in de natuur is aangetroffen. Van deze soort werd lange tijd aangenomen dat ze in de natuur niet meer voorkwam en alleen nog in aquaria leefde. In 2007 hebben onderzoekers van de universiteit van Morelia vissen gevangen die vrijwel identiek zijn aan S. francesae. Een definitieve determinatie moet nog plaatsvinden, maar de eerste indruk is dat de aangetroffen vissen wel degelijk S. francesae zijn. Voor mij is dit de reden om in de titel de soort Skiffia cf francesae te noemen. In dit artikel noem ik de soort alvast S. francesae.

Foto boven: vrouwS.franceasae.
Het opmerkelijk van de vindplaats is dat deze geen onderdeel uitmaakt van het Rio Ameca stroomgebied waarvan werd aangenomen dat S. francesae alleen maar voor zou komen. Op de locatie werd ook nog Ameca splendens aangetroffen, waarvan ook werd aangenomen dat de verspreiding beperkt was tot het Rio Ameca stroomgebied. De aanwezigheid van A. splendens is ook goed nieuws. Van deze soort is van het oorspronkelijke verspreidingsgebied nauwelijks iets over. Alleen in de bronnen van de Río Ameca (Teuchitlan) werd de soort nog gevonden.

Foto boven: man Ameca splendens.
Het is niet uniek dat een goodeïde die lange tijd als in de natuur uitgestorven werd beschouwd, toch nog in de natuur blijkt voor te komen. Eerder was dit het geval bij Allotoca maculata (Shuker, 1993) en Zoogoneticus tequila (Vega-Salazar et al 2003, Kabbes 2000). Deze bleken ook nog kans te hebben gezien om in kleine poeltjes te overleven.


Foto boven:Zoogoneticus tequila.
Volgens de huidige inzichten wordt alleen Characodon garmani als uitgestorven beschouwd. Voor deze soort lijkt het doek definitief te zijn gevallen. Ook in het aquarium zijn er geen levende exemplaren van bekend. De enige fysieke bewijzen voor deze soort zijn enkele gedeeltelijk vergane visjes in een potje met alcohol. De soorten waarvan men aannam dat ze in de natuur zijn uitgestorven, is dus teruggelopen van vier naar een.

Foto boven: man en vrouw S francesae.
Dit goede nieuws moet niet alleen positief worden gezien. De gevonden soorten zijn afkomstig uit kleine kwetsbare biotopen. Er hoeft niet zoveel te gebeuren of deze biotopen zijn weer verdwenen. Om deze biotopen in ieder geval te beschermen tegen allerlei geïnteresseerden, wordt de locatie ook niet meer vrijgegeven door de ontdekkers er van. Bezoek van liefhebbers die de herontdekte soorten willen vangen kan het voortbestaan van de populaties al in gevaar brengen.


Ook een nieuw ontdekte Zoogeneticus quitzeoensis.(n.sp.La Luz.)
Het verspreidingsgebied van veel andere soorten goodeïden neemt nog steeds af. Soorten die vroeger op veel plekken werden aangetroffen, worden nu nog slechts sporadisch aangetroffen (Domínguez-Domínguez et al 2005, De Jong 2000). De conclusie dat de bedreiging van de goodeïden in de natuur mee valt is dan ook onjuist. Het terugvinden van enkele soorten is geen compensatie voor de sterke afname van het aantal plaatsen waar de soorten nog worden gevonden.


Foto boven:Ilyodon xantuzi een veel voorkomende goodeiden.
De levende vissen
Nog even over de herontdekte populatie van S. francesae. Het gaat ons aquarianen toch om de levende vissen. De universiteit van Morelia (Mexico) kweekt deze vissen in hun laboratorium. Tijdens mijn bezoek eind 2007 aan de universiteit van Morelia kreeg ik van Omar Domínguez-Domínguez een groepje van deze vissen mee. Deze vissen blijken het in mijn aquarium heel goed te doen en ik heb er al veel nakweek van. Aan een aantal geïnteresseerden heb ik vissen kunnen geven.

De mannetjes zijn erg mooi. Hun goudkleurige lichaam in combinatie met de hoge rugvin maakt ze tot fraaie aquariumbewoners. De vrouwtjes zijn veel eenvoudiger van kleur.

De manier waarop de soort het beste kan worden verzorgd, zal ik hier kort beschrijven. Het belangrijkste is dat de vissen in een groep van minimaal 10 dieren moet worden gehouden. Dit kan het beste in een aquarium met zo min mogelijk andere soorten. Het is wel noodzakelijk om regelmatig een deel van het water te verversen. Gebeurt dit niet dan neemt de levendigheid van de vissen sterk af. Aan het voer worden geen bijzondere eisen gesteld, een gevarieerd menu is voldoende. Op enkele plaatsen in het aquarium dienen schuilplaatsen aanwezig te zijn waar de vissen zich af en toe terug kunnen trekken. Ook de netgeboren jongen zullen zich hier de eerste dagen ophouden. De jongen kunnen in hetzelfde aquarium als hun ouders opgroeien. Het is niet noodzakelijk om ze apart op te fokken. De temperatuur kan het beste tijdens het jaar een rond de 20°C liggen.

Twee rivaliserende mannen Skiffia Francesae.
Is aan bovenstaande eisen voldaan dan zullen de vissen ook hun interessante gedrag tonen. De vissen lijken in het aquarium een rangorde te hebben en regelmatig verjagen ze elkaar. Vooral de mannetjes zijn hierin erg actief. Ze proberen indruk op elkaar te maken door hun vinnen te spreiden en elkaar hun fraaiste kleuren te tonen. Het is opvallend dat dit gedrag bijna altijd tussen vissen van dezelfde grootte speelt. De onderlinge competitie wordt over meerdere vissen verdeeld, zodat individuen de mogelijkheid hebben om zich te onttrekken aan het bepalen van de rangorde en tot rust kunnen komen.

Concluderend is de nieuwe populatie van S. francesae een aantrekkelijke vis is die het verdient om door veel mensen te worden gehouden en gekweekt. Mijn streven is om zoveel mogelijk liefhebbers te voorzien van een groep van deze vissen, zodat een goede start mogelijk is. We zullen de nieuwe populatie wel gescheiden moeten houden van de al in het aquarium aanwezige S. francesae. Zoals al aangegeven is nog niet definitief vastgesteld of het om S. francesae gaat en bovendien kunnen er verschillen zijn tussen de twee stammen. Ik stel voor dat we nieuwe stam onder de naam S. francesae 2007 registreren. Door deze naamgeving weet iedereen om welke vissen het gaat. Mocht uiteindelijk blijken dat het toch niet om S. francesae gaat, dan kunnen we de naam aanpassen.

Nog een foto van een schitterende man S francesae.
Literatuur
O. Domínguez-Domínguez, N. Mercado Silva, J. Lyons & H. Grier (2005): The Viviparous Goodeid Species. In: M.C. Uribe & H.J. Grier, book editors, Viviparous Fishes. New Life Publications, Homestead, Florida. p. 525-569.
K. de Jong (2000): Trends in de verspreiding van Goodeidae. Poecilia Nieuws (6): 108-113
B. Kabbes (2000): Hij is niet dood, hij leeft! (maar hoe lang nog?). Poecilia Nieuws (1): 14-16
Dr. K. Shuker 1993. The Lost Ark. New and rediscovered animals of the 20th century. HarperCollinsPublishers – LondonM.Y. De La Vega-Salazar, E.G. Avila-Luna & C. Macías-Garcia (2003): Threatened fishes of the world: Zoogoneticus tequila Webb & Miller 1998 (Goodeidae). Environmental Biology of Fishes (68): 14-14
Tekst:Kees de Jong.
Foto`s:Leo van der Meer.
Bewerking:Herman van de Kooy.

donderdag, december 11, 2008

Xiphophorus andersi

Xiphophorus andersi (Meyer & Schartl, 1980).


Foto boven: koppel X.andersi (Kweker Kees de Jong)
Synoniemen:
Geen


Foto boven: Vrouw X andersi(Kweker Kees de Jong)

Nederlandse naam:
Atoyac zwaardplaty


Foto boven man X.andersi (Kweker kees de Jong).

Beschrijving:
M.K. Meyer & M. Schartl (1980): Eine neue Xiphophorus-Art aus Vera Cruz, Mexiko. Senckenbergiana biol. (60): 147-151


Foto boven: hier zijn ze bezig X.andersi te vangen.
Naamgeving:
Xiphophorus = zwaarddrager. Uit het Grieks en dit verwijst naar het gonopodium bij de mannetjes
andersi = genoemd naar Prof. Dr. F. Anders die veel onderzoek naar kanker heeft gedaan, waarbij hij gebruik maakte van vissen uit het genus Xiphophorus.

Foto boven: Rio Atoyac (foto Kees de Jong)

Verspreiding:
Het Atoyac zwaardplaty wordt alleen gevonden in de bron van de Río Atoyac in de Mexicaanse staat Vera Cruz. Dit kleine gebied in de buurt van het plaatsje Chico ligt in een vallei waar veel suikkerriet wordt verbouwd. Door het uitblijven van regen en de grote hoeveelheden water die nodig zijn voor het suikkerriet is het leefgebied erg klein en dit maakt de soort zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied kwetsbaar.
De soort komt samen voor met onder andere Poecilia mexicana, Xiphophorus hellerii, Pseudoxiphophorus jonesi, Pseudoxiphophorus bimaculatus en Astyanax sp.


Foto boven: koppel X.andersi (kweker Kees de Jong).
Uiterlijk:
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben een bruine lichaamskleur met een lichte buikzijde. Als de dieren zich goed voelen, kunnen de vinnen enigszins geel gekleurd zijn. Beide geslachten hebben twee zwarte bandjes in de rugvin. Wat opvalt is dat mannetjes een klein doorzichtige zwaardje hebben. De vrouwtjes hebben een duidelijke zwarte drachtigheidsvlek. Van de mannetjes zijn twee vormen bekend, een grote en een kleine. De grote vorm kan bijna net zo groot worden als een vrouwtje en heeft net als deze ook een zwarte vlek op de buikzijde. Deze wordt wel pseudo-drachtigheidsvlek genoemd. De andere vorm blijft kleiner en mist deze tekening.

Grootte:
De mannetjes van deze soort kunnen tot 6 cm lang worden, de vrouwtjes twee centimeter groter. Zoals al aangegeven bestaan er twee vormen bij de mannetjes. De lengte van mannetjes van levendbarende tandkarpers wordt vooral bepaald door de leeftijd waarop ze geslachtsrijp zijn (Kallman, 1989), hierna zullen ze nauwelijks meer groeien. De mannetjes met de pseudo-drachtigheidsvlek zijn op latere leeftijd geslachtsrijp dan de mannetjes zonder dit kenmerk en blijven dus langer doorgroeien. Kallman toonde aan dat deze twee kenmerken via een allel op het Y-chromosoom vererven.

Foto boven: Rio Atoyac (foto Kees de Jong).

Verzorging en kweek:
Het Atoyac zwaardplaty stelt geen bijzondere eisen aan de voeding. Ook droogvoer wordt gegeten en het is goed mogelijk om dit langdurig als enig voedsel aan te bieden. Dat een meer gevarieerd menu op de lange duur beter is, spreekt voor zich. Deze platy lijkt gevoelig voor een verslechtering van de waterkwaliteit, wat regelmatig waterverversen noodzakelijk maakt. Deze gevoeligheid is aannemelijk aangezien de soort in zijn natuurlijke biotoop vlak bij een bron voorkomt.

Zoals hierboven reeds aangegeven bestaan er twee mannelijke vormen, een grote met een pseudo-drachtigheidsvlek en een kleine zonder dit kenmerk. De kleine mannetjes zijn sneller geslachtsrijp dan de grote en kunnen dus ook eerder de aanwezige vrouwtjes bevruchten. Gevolg hiervan is dat de fraaiere grotere mannetjes, wanneer er aan dit aspect geen aandacht wordt geschonken, uit de aquariumstam zullen verdwijnen. In mijn eigen stam probeer ik het aantal kleine mannetjes te beperken. Aangezien ik niet wil dat dit specifieke kenmerk uit mijn stam verdwijnt, laat ik meestal één of twee van deze mannetjes in de groep zitten. De grotere mannen zijn veel dominanter en verjagen de kleinere regelmatig.

Bij een lagere temperatuur worden de vissen minder snel geslachtsrijp en hebben een rustperiode waardoor ze uiteindelijk groter en forser worden. Op dit moment houd ik deze soort ‘s winters in een van de aquaria met een lagere temperatuur. De temperatuur daalt hier als het erg koud is af en toe tot 15ºC en komt vaak voor een langere periode niet boven de 17°C. In de zomer kan de temperatuur weer oplopen tot 26ºC. Hoewel de vissen bij een lagere temperatuur nauwelijks groeien, krijg ik op deze wijze wel grote en sterke dieren.

De mannetjes voeren af en toe een balts uit waarbij ze met gekromde rug en gespreide vinnen voor het vrouwtje heen en weer zwemmen. Verder is het Atoyac zwaardplaty een rustige soort die met een aquarium vanaf 60 centimeter lengte genoegen neemt. Hoewel er in de natuur geen hybriden van deze soort en de sympatrisch voorkomende zwaarddrager bekend zijn, is het niet verstandig om de vis samen te houden met andere soorten uit het genus Xiphophorus. De kans op bastaarden is dan zeker aanwezig. Hoewel het kruisen van soorten tot interessante kweekvormen kan leiden, voegen meestal niets toe aan de reeds aanwezige soorten en zullen ze alleen maar tot misverstanden leiden.

De kweek van de soort geeft nauwelijks problemen. Zeker in een eigen soortaquarium met enige planten, zullen er altijd voldoende jongen overblijven om de soort in stand te houden en vissen aan andere geïnteresseerden te beschikking te stellen.

Opmerkingen:
Een vraag die natuurlijk voor de hand ligt, is waarom sommige mannetjes een pseudo-drachtigheidsvlek hebben. Gordon (1997) schrijft dat de drachtigheidsvlek bij de vrouwtjes van levendbarende tandkarpers tijdens de zwangerschap in grootte toeneemt. Langhammer (1997) vermoedt op basis hiervan van de pseudo-drachtigheidsvlek bij mannetjes een signaalfunctie voor andere mannetjes zou kunnen hebben. Dergelijke mannetjes zouden andere mannetjes de boodschap geven dat het zinloos is om energie in hun te steken, omdat ze reeds bevrucht zijn. In hoeverre deze theorie klopt weet ik niet. Het zou ook best zo kunnen zijn dat een grote duidelijke drachtigheidsvlek door de vrouwtjes wordt gezien als een teken van vitaliteit. Mogelijk dat verder onderzoek hier in de toekomst meer informatie over zal verschaffen.

Literatuur:
D. Gentzsch (1989): Ergänzende Hinweise zum Erstimport des Gelben Schwertschwanzplatys Xiphophorus andersi nach Europa. ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (4): 12-
Gordon, M. (1997) What does the “gravid spot” mean? Livebearers vol 149: 24 - 26
K. de Jong (1988): Xiphophorus andersi, met uitsterven bedreigd; het Atoyac zwaardplaatje. Poecilia Nieuws (2): 25-26
K. de Jong (1989): Xiphophorus andersi, vom aussterben bedroht. ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (4): 11-12
K. de Jong (1996): Een nieuwe aanpak. Poecilia Nieuws (2): 26-29
K. de Jong (1999): Het Atoyac zwaardplaty (Xiphophorus andersi, Meyer & Schartl 1979). Poecilia Nieuws (3): 55-61
K. de Jong (2001): De Atoyac zwaardplaty Xiphophorus andersi. Het Aquarium (6): 214-216
K. de Jong (2004): Der Atoyac Schwertplaty (Xiphophorus andersi, Meyer & Schartl 1979). Das Lebendgebärenden Magazin (2): 8-14
K. D. Kallman (1989): Genetic Control of Size at Maturity in Xiphophorus. Ecology & Evolution of Livebearing Fishes (Poeciliidae): 163-184
Langhammer, J.K. (1997) Additional thought on gravid spots Livebearers vol 149: 26-27
J.K. Langhammer (1999): New Phylogenetic relationships proposed for Xiphophorine species. Livebearers (155): 27-28
E. Marcisz (1986): The goldburst platy - an F1 hybrid. Livebearers (91): 3-4
M.K. Meyer & M. Schartl (1981): Eine neue Xiphophorus-Art aus Vera Cruz, Mexiko. DGLZ-Rundschau (3): 34-38
W. Noack (1980): Op zoek naar nieuwe vissoorten. TI'H (23): 28-29
A.C. Radda (1982): Synopsis der Gattung Xiphophorus Heckel. DGLZ-Rundschau (2): 25-30
A. Savastio (1985): A cross between a wild & domestic swordtail. Livebearers (82): 7-7
R. Serva & G. Tash (1997): In sort of the "wild" red swordtail (amongst other things). Viviparous (39): 0-
S. Teutloff (1989): Auch ein Schwertschwansplaty.... ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (2): 1-3
L. Wischnath (1980): Een nieuwe zwaardplaty uit Mexico. TI'H (23): 28-28
L. Wischnath (1981): Naar Mexico, het land van de levendbarende vissen. TI'H (24): 35-37
L. Wischnath (1982): Naar Mexico, het land van de levendbarenden. TI'H (29): 39-41
L. Wischnath (1996): Wildvormen van het geslacht Xiphophorus deel 3 - platy's. Het Aquarium (1): 7-9


Tekst: Kees de Jong .
Foto`s: Leo van der Meer.
Kweker X.andersi : Kees de Jong.

zondag, december 07, 2008

Guppen 2

Guppen, beginnersvissen voor de specialist deel II

Filegreen guppy (Rob Starmans)


Gedrag en voortplanting:
Over het algemeen is de gup een levendige en vitale vis. Guppen zijn
altijd bezig. Een groot deel van de dag vullen de vissen met het afgrazen
van planten en decoratiemateriaal op zoek naar algen.
Guppen behoren tot de familie der levendbarende tandkarpers en brengen
volgroeide jongen ter wereld. De eitjes komen in het lichaam van het
vrouwtje tot ontwikkeling. Bij de gup worden de jongen gedurende de
embryonale ontwikkeling niet door de moeder gevoed. Er is dus eigenlijk
sprake van een verregaande vorm van broedzorg. Vlak voor de geboorte
doorbreken de jongen het eiomhulsel. De gup wordt dan ook wel eilevendbarend
of ovovivipaar genoemd. Deze vorm van voortplanten vereist
dat het sperma van het mannetje in het lichaam van het vrouwtje gebracht
wordt. Dit is mogelijk door een aantal aanpassingen.De meest
opvallende is wel de duidelijk andere vorm van de aarsvin van het
mannetje. Door de vergroeiïng van een aantal vinstralen is een orgaan
ontstaan dat geschikt is voor inwendige bevruchting: het gonopodium.
Aan het eind van het gonopodium zit een aantal haakjes.

Venuzuala (Rickling Bremen).
Deze spelen een belangrijke rol bij de voortplanting. Het beschadigen van het gonopodium
levert dan ook problemen op bij de paring. Hoewel dit mannelijke geslachtsorgaan
een enigszins regenererend vermogen heeft, maakt een te
ernstige beschadiging het mannetje ongeschikt voor de kweek.
Voordat het tot een paring komt, wordt er door de mannetjes een
uitgebreide balts uitgevoerd. Tijdens de balts zwemt het mannetje trillend
en met samengeknepen vinnen in de buurt van het vrouwtje. Gedurende
de balts kan een aantal zwarte vlekken op het lichaam van het mannetje
intensiever kleuren. De kleuren van het mannetje spelen een belangrijke
rol bij de bereidheid van de vrouwtjes om tot een paring te komen.
Wanneer er vijanden aanwezig zijn, is het mannetje tijdens deze
intensieve balts kwetsbaar. Al zijn energie en aandacht is op het vrouwtje
Alvorens dit artikel te lezen is het goed het eerste deel nog eens door
te nemen dat is opgenomen in no.6 van 2003 dat echter begin dit jaar
is verschenen.

Roleo Endler creatie door toeval (Leo en Rob)
van zijn dromen gericht. Onderzoek van JOHN A. ENDLER heeft
aangetoond dat de aanwezigheid van predatoren, in dit geval een
snoekcichlide Crenicichla alta, van invloed is op de balts. Wanneer zijn
leven in gevaar komt tijdens de balts, zal het mannetje deze achterwege
laten en zijn toevlucht nemen tot een snelle paringspoging. Pas wanneer
de lichtintensiteit lager wordt gaat het mannetje weer over op een
uitgebreide balts met een grotere kans op een succesvolle paring.
Hoewel het vrouwtje een passieve rol lijkt te spelen ten opzichte van het
uiterst actieve mannetje, is haar gedrag voor een succesvolle bevruchting
van het grootste belang. In de meeste gevallen zal het vrouwtje niet
bereid zijn tot paring. Ze kan dit op drie manieren aan het mannetje
duidelijk maken. In de eerste plaats door
weg te zwemmen. In de twee plaats door
zich tegen de bodem aan te drukken,
waardoor het mannetje haar niet van
onderen kan benaderen. De meest extreme
afwijzing is bijten naar het te enthousiaste mannetje.
Pas wanneer het vrouwtje stil staat kan het mannetje de spermapakketjes
of spermatoforen overbrengen. Hiervoor draait hij zijn gonopodium naar
voren en haakt dit met behulp van de kleine haakjes aan het uiteinde aan
het vrouwtje vast. Vervolgens worden de spermapakketjes overgebracht.
Vroeger bestond de indruk dat het voor een paring niet noodzakelijk zou
zijn dat er fysiek contact tussen het mannetje en het vrouwtje plaats zou
vinden. Men ging ervan uit dat de mannetjes hun sperma in de richting
van de vrouwtjes schoten en dat deze het dan in het lichaam opnamen.
Later onderzoek heeft aangetoond dat het voor een overdracht van
spermapakketjes wel noodzakelijk is dat er contact tussen het mannetje
en het vrouwtje plaatsvindt. De meeste pogingen van het mannetje
houden dan ook geen bevruchting van het vrouwtje in.

Rood Blond (Aquarium winkel)
Indien er wel sprake is van een bevruchting, dan zal het vrouwtje een
aantal spermapakketjes opslaan. Hoewel deze eigenschap vaak 'voorraadbevruchting'
wordt genoemd, is het beter om van 'het in voorraad
hebben van sperma' te spreken. Voordat er nieuwe eitjes worden
bevrucht, moeten deze zich na het werpen van de jongen nog
ontwikkelen. Wanneer de eitjes rijp zijn, worden ze door het in het
lichaam aanwezige sperma bevrucht. De voorraad sperma is voldoende
om tot ongeveer acht maal jongen te werpen. Het aantal jongen dat na de
derde worp wordt geboren, daalt snel omdat de spermavoorraad steeds
POECILIA NIEUWS 3/2004 - PAGINA 26
meer uitgeput raakt. Het opslaan van sperma komt overigens bij alle
levendbarende tandkarpers, dus ook bij zwaarddragers en molly's, voor.
Een bevrucht vrouwtje kan dus al de basis voor een groot aantal jongen
vormen. Zeker in de natuur is dit een groot voordeel. Eén geïsoleerd
vrouwtje is voldoende voor een nieuwe populatie levendbarende
tandkarpers.

Filegreen Endler (Rob starmans).


Wanneer de omstandigheden goed zijn werpt het vrouwtje ongeveer eens
in de vier weken jongen. Is er sprake van ongunstige omstandigheden,
bijvoorbeeld een lage temperatuur of onvoldoende voedsel, dan zal het
vrouwtje de bevruchting van de in het lichaam aanwezige eitjes uitstellen
tot het moment dat zich gunstiger omstandigheden voordoen. Overigens
kan een bevrucht vrouwtje altijd met een ander mannetje paren. Voor de
bevruchting van de eitjes zal ze het meest verse sperma gebruiken.
De hoeveelheid jongen per worp wordt door een groot aantal factoren,
waaronder de temperatuur, de voeding van de kweekstam en de gezondheidstoestand
van het vrouwtje, bepaald. Het aantal jongen per worp kan
variëren van tien tot meer dan honderd.
Kweekvormen
Het gros van de guppen dat tegenwoordig in het aquarium wordt
gehouden, verschilt dusdanig van de visjes die in 1908 werden ingevoerd,
dat het soms lijkt of het om een andere soort gaat. De tegenwoordig
gehouden vormen zijn dan ook bijna allemaal kweekvormen. Er zijn niet
veel aquariumvissen waarvan zoveel kleur- en vormvariëteiten zijn als bij
de gup. Naast het feit dat de guppen per plaats van herkomst van vorm en
kleur verschillen, treden er redelijk snel mutaties op. Deze mutaties
kunnen zowel betrekking hebben op de kleur als de vorm van de vinnen.
In de natuur maken deze veranderingen de vissen extra kwetsbaar voor
mogelijke predatoren, maar in de beschermde omgeving van het
aquarium zullen ze in leven blijven. Het selectief kweken van deze
mutaties en het kruisen van de verschillende wildvormen dienden als
basis voor de vele op dit moment aanwezige variëteiten.
Reeds lange tijd worden er door kwekers over de hele wereld guppen
gekweekt. Onderling worden er door de kwekers wedstrijden
georganiseerd waarin de guppen worden beoordeeld.

Kleur onbekend (aquarium winkel)

Binnen Europa
hebben de in het kweken van guppen gespecialiseerde verenigingen zich
georganiseerd in het Internationales Kuratorium Guppy Hochzucht
(I.K.G.H.). Deze organisatie heeft keuringsregels uitgevaardigd aan de
hand waarvan de guppen worden gekeurd. Binnen Europa wordt een
POECILIA NIEUWS 3/2004 - PAGINA 27
aantal tentoonstellingen gehouden. De resultaten van deze tentoonstellingen
zijn de basis voor het Europees kampioenschap. In Nederland
is POECILIA NEDERLAND bij de I.K.G.H. aangesloten; voor België is dit
de B.G.V., de Belgische Guppy Vrienden.
Bij de guppententoonstellingen wordt er aan de hand van een aantal
kenmerken gekeurd. Op dit moment worden alleen de mannetjes gekeurd.
Elke kweker stuurt per inzending drie zoveel mogelijk op elkaar lijkende
mannetjes in. Vrouwtjes worden op dit moment slechts af en toe, bij
wijze van proef, gekeurd. De nadruk ligt bij de keuring op de vorm van
de vinnen, de basis- of grondkleur en de dekkleur.

Rood blond (Kees de Jong).

Het meest in het oog springende kenmerk is de vorm van de vinnen. Bij
elke staartvorm hoort een bepaalde vorm van de rugvin. Hoewel er een
groot aantal vormen te onderscheiden is, wordt over het algemeen de
triangelgup te koop aangeboden. Deze vorm bezit een grote, breed
uitlopende staart. Ook zwaardguppen worden af en toe in de winkel
aangetroffen. Bij deze vorm is de boven- en/of onderkant van de staart
zwaardvormig verlengd. De vormen met de korte vinnen, zoals de spadeen
de rondstaart, treft men praktisch alleen bij gespecialiseerde
liefhebbers aan. Alleen al over de kleuren die we bij de guppen aan
kunnen treffen, zou een heel boek kunnen worden geschreven. De bonte
mengeling van kleuren zoals die bij een winkelier te zien is bij een groep
mannetjesguppen, zal altijd de ogen naar zich toe trekken. De kleuren van
de gup zijn in twee soorten te verdelen: de basis- of grondkleur en de
dekkleuren.

Bleu Top Sword Endler (August van Rijn)


Onder de grondkleur wordt de kleur van de schubben verstaan. Over deze
kleur liggen vaak de fraaie dekkleuren, waardoor de grondkleur vaak
slecht is te zien. Op de kop van de gup, waar geen dekkleuren op zitten, is
de grondkleur vast te stellen. De meest bekende grondkleur is de
dominante (overheersende) wildkleur. Naast de dominante wildkleur
komen ook nog recessieve oftewel ondergeschikte (blond, blauw, goud en
albino) en drie dubbelrecessieve grondkleuren (crème, zilver en wit)
voor. Voor de kweek is de vraag of er sprake is van een dominante, recessieve
of dubbelrecessieve grondkleur van het grootste belang. De
dekkleuren variëren van rood, paars en geel tot zwart. Ook zijn er
bepaalde tekeningen zoals de slangehuid-kleurslag, waarbij er sprake is
van een fijne tekening van zwart en geel. De combinatie van grondkleur,
dekkleur en vorm van de vinnen heeft er voor gezorgd dat er een enorme
variëteit aan mannetjes bestaat.

Tiger hybride onder,boven Roleo (Creatie Endlers).

Hoewel de vrouwtjes vaak minder
opvallend van vorm en kleur zijn, spelen ze een belangrijke rol voor de
kwaliteit van het nageslacht. Niet alleen de zichtbare kenmerken, maar
ook de aanwezige recessieve kenmerken zijn van belang bij de kweek.
Veel informatie over de erfelijkheidsleer bij guppen is te vinden in het
boek Der Guppy van HANS-GÜNTER PETZOLD.
Om te komen tot een goede kweekstam, waarbij de jongen zoveel
mogelijk op hun ouders lijken, is veel geduld en kennis nodig. Zeker
wanneer wordt begonnen met enkele vissen uit de winkel is een bijna
eindeloos geduld nodig. Meestal gaat het bij de op deze wijze verkregen
guppen om mannetjes en vrouwtjes uit verschillende stammen, waarvan
niets over de niet-zichtbare kenmerken bekend is. De nakweek van twee
van dergelijke dieren hoeft dan ook in het geheel niet op de ouders of
zelfs maar op elkaar te lijken. Het is dan ook beter om van een
gevorderde kweker enkele vissen uit een redelijk vast verervende stam te
krijgen. Onze vereniging op het gebied van levendbarende tandkarpers
biedt hiertoe goede mogelijkheden.

Spontane naald staart Roleo (Leo van der Meer).


Het hebben van een goede kweekstam is niet per definitie een garantie
voor succes. Niet alle kweekvormen zijn even makkelijk te kweken. De
guppen met een recessieve of een dubbel-recessieve grondkleur zijn
bijvoorbeeld veel minder vruchtbaar dan de vissen met de wildkleur. Om
mooie gezonde nakweek te krijgen moet ook aan de opfok van de jongen
de nodige tijd worden besteed. Af en toe een beetje droogvoer op het
water strooien is zeker niet voldoende.
In dit artikel zijn een aantal aspecten met betrekking tot de gup aan de
orde gekomen. Het is echter nog maar het topje van de ijsberg. Niet voor
niets worden er complete boeken en veel (wetenschappelijke) artikelen
aan deze interessante vis gewijd. Ik hoop echter dat het duidelijk is
geworden dat de gup veel meer dan levend voer is.

Ook in de nutuur ontstaan creatie`s zie boven.

Literatuur:
Petzold, Hans-Günter Der Guppy, A. Ziemsen Verlag 1988, ISBN 3-7403-0164-3
Posseckert, Bernd "Die Schwerttypen....ein Rückblick", ZAG Lebendgebärende
Zahnkarpfen, 3/87
Meffe, Gary K & Franklin F. Snelson Ecology & evolution of livebearing fishes
(Poeciliidae), Prentice Hall 1989, ISBN 0-13-222720-7
Endler, John A. "Predation, light intensity and courtship behaviour in Poecilia reticulata
(Pisces: Poeciliidae)", Animal Behaviour 1987, blz. 1376-1385
Luckmann, Hans Guppen, Thieme & Cie Zutphen 1979, ISBN 9003 919704
Merino, Juan-Carlos "De 'Don Juan' onder de guppen", Poecilia Nieuws 5/93
Hieronimus, Harro "Was ist eigentlich 'Endlers Guppy'?" DGLZ Rundschau 4/92
Schröder, J.H., Erfelijkheidsleer voor de aquariumhouder, Thieme-Zutphen
Foto`s Leo van der Meer.
Tekst Kees de Jong.

maandag, november 17, 2008

Guppen

Guppen, beginnersvissen voor de specialist.
Een guppy uit Cayan ( Johan Ezeman.)
De gup heeft de laatste jaren bij de gemiddelde aquariaan geen al te beste
naam. Vaak wordt dit visje hooguit als een beginnersvisje gezien. Op zich is
deze benaming logisch. De meeste aquarianen zullen de gup nog kennen als
een van de vissen waarmee ze zijn begonnen. Er was altijd wel iemand die
een aantal vissen over had en een deel van zijn guppen aan een beginner
wou afstaan. Je zou eigenlijk verwachten dat aquarianen toch enigszins trouw
zouden blijven aan het visje dat hun tijdens hun eerste schreden op het - af en
toe grillige - pad van het aquariumhouden zoveel plezier heeft geschonken.
Wie herinnert zich niet de vreugde en ook verbazing bij het zien van de eerste
guppy`s in zijn aquarium.
Een guppy uit Guyana.( Rob Starmans).
Al deze eerste ervaringen lijken voor de meesten echter snel vergeten en op veel aquariumverenigingen wordt dan ook gesproken van ‘levend voer’ wanneer het over de gup gaat. Iemand die na jarenlang aquariumhouden nog steeds met het houden en kweken van
guppen bezig is, wordt dan ook vaak enigszins wantrouwend bekeken.


Zwarte Endler Venuzuela ( Fred Poeser).
Toch zijn er aan het eenvoudige guppy een groot aantal aspecten die het tot
een interessante aquariumvis maken. In de loop der jaren zijn er grote
hoeveelheden guppen gekweekt en in deze periode is er nogal wat gebeurd
met de soort. Naast de vele interessante kweekvormen, waarop in het laatste
deel van dit artikel wordt teruggekomen, zijn ook andere aspecten aan de
gup de moeite waard om te noemen. Een aantal worden hier belicht.


Guppy uit Jamaica ( Johan Ezeman).
De eerste guppen :
In de beginjaren van de aquariumliefhebberij werd elke nieuwe import nog
als iets bijzonders beschouwd. Aan het eind van de vorige eeuw bestonden
er nog geen importfirma’s die de vissen met miljoenen tegelijk aanvoerden.
Het waren zeelieden die op hun reizen af en toe enige vissen als bijverdienste
meenamen. Natuurlijk overleefde een groot aantal van de vissen de reis
onder uiterst primitieve omstandigheden niet.


Guppy Trinidad ( Leo van der Meer).

In eerste instantie werden er voornamelijk eierleggende vissen geïmporteerd.
De eerste levendbarende vis werd in 1898 ingevoerd. In dat jaar kwamen de
eerste exemplaren van Phalloceros caudimaculatus naar Europa. Het feitdat zo’n klein visje levende jongen kan baren, was in die tijd, en niet alleen in
aquariumkringen, een regelrechte sensatie. Er ontstond dan ook snel een
enorme vraag naar deze soort. Voor dit visje werd dan ook een bedrag betaald
dat gelijk was aan het bedrag dat een gemiddelde fabrieksarbeider per jaar
verdiende.

Poecilia velifera (Kees de Jong).
Gezien de populariteit en het hoge bedrag dat er voor Phalloceros caudimaculatus
werd betaald, loonde het al snel de soort op commerciële basis te
kweken. Hierdoor kwamen levendbarenden voor iedereen beschikbaar. Ook
andere soorten levendbarende tandkarpers werden al snel ingevoerd. Enkele
andere soorten die rond de eeuwwisseling zijn ingevoerd, zijn: Gambusia
holbrooki, Cnesterodon decemmaculatus, Poecilia latipinna (de
zeilvintandkarper) en Girardinus metallicus (het metaaltandkarpertje).
De eerste gup werd in 1908 uit Venezuela geïmporteerd.


Yellow Top Sword Endler (Marco Hamerslag).
Vooral door zijn
fraaie kleuren was dit visje direct enorm populair onder aquariumliefhebbers.
Dat de soort over het algemeen niet moeilijk te kweken is, bleek al snel. In
december 1908 wordt er melding gemaakt van de eerste 12 nakweekguppen
in Duitsland. In de navolgende jaren volgt er nog een groot aantal importen.
Red Chest Endler (Marco Hamerslag).
Het feit dat de mannetjes per vangplaats erg van kleur kunnen verschillen en
het feit dat de vrouwtjes duidelijk anders van vorm en kleur zijn, heeft er voor
gezorgd dat er in eerste instantie een grote naamsverwarring heerste. Zo
was de wetenschappelijke naam voor guppen afkomstig uit Barbados
Girardinus poecilioides en werden de guppen uit Trinidad Girardinus
guppii genoemd. De naam guppy is een eerbetoon aan dominee ROBERT
JOHN LECHMERE GUPPY (1836-1916), die veel wetenschappelijk onderzoek op
Trinidad heeft gedaan. Zijn naam is op dit moment over de hele wereld
verbonden met deze kleine levendbarende tandkarper.
De naamsverwarring rond de gup speelde een groot aantal jaren. Het gaat te
ver om in dit artikel alle synoniemen te vermelden. Uiteindelijk werd als correcte
wetenschappelijke naam Poecilia reticulata PETERS 1859 geaccepteerd.


Poecilia wingei Venuzuela (Marco Hamerslag)


Men noemt ze ook wel Black Bar Endler .
Verspreiding:
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de gup loopt van het noorden
van Brazilië, Venezuela en Guyana tot aan een deel van de Antillen, Trinidad
en Barbados. Tussen de verschillende gebieden bestaan variaties in kleur envorm van de guppen. Deze in aanleg aanwezige verschillen zijn voor kwekers
de basis geweest om te komen tot de vele op dit moment bekende
staartvormen. Met name het vinnenstelsel verraad iets over de oorspronkelijke
herkomst van de gup. Zo ontstonden uit de Trinidadguppen de kort
staartvormen, stammen de zwaardguppen af van wildvangvissen uit Barbados
en vormden de dieren van het vasteland de basis voor de ontwikkeling van
de grootvinnige typen (bijv. de bekende triangel).

Groene Surinamer genaamd (Rob Starmans).


Op dit moment is het zo dat de gup in bijna alle tropische gebieden van de
wereld kan worden aangetroffen. Het feit dat de vis op veel plaatsen is uitgezet
voor de bestrijding van malaria speelde een belangrijke rol bij deze verspreiding.
Doordat de gup veel muggelarven eet, heeft malaria een kleinere kans om zich
te verspreiden. Overigens zijn de resultaten voor wat betreft de bestrijding van
malaria door het uitzetten van de gup en andere levendbarende tandkarpers
(vooral Gambusia holbrooki) nogal wisselend. In sommige gevallen werd
veel succes geboekt, terwijl op andere plaatsen geen afname van malaria te
constateren viel. Op dit moment worden er op Curaçao speciaal voor dit doel
gekweekte guppen in de aanwezige waterputten uitgezet.
Een groot probleem bij deze faunavervalsing is dat vaak oorspronkelijk in het
gebied voorkomende soorten door de nieuwe bewoners worden verdrongen.
Vooral de zich snel voortplantende en zich uitstekend aanpassende
levendbarende tandkarpers kunnen een bedreiging vormen voor de aanwezige
inheemse vissen.

Flame tail Endler Let op de staart van de man.(marco Hamerslag).
Het bekendste voorbeeld is wel de rol die Gambusia
holbrooki speelt bij het bijna verdwijnen van de eierleggende tandkarpersoorten
rond de Middellandse Zee.
Naast de verspreiding door wetenschappers ter bestrijding van malaria zijn
er ook guppen door het toedoen van aquarianen op vele plaatsen terecht
gekomen. Zo zijn er dit moment op vele plaatsen in de Verenigde Staten
guppen te vinden. Het gaat hierbij voornamelijk om niet langer gewenste
aquariumvissen. Verder zijn er guppen op vele plaatsen in Afrika en het
Verre Oosten te vinden. Ook in Europa komt de gup voor. Poecilia reticulata
wordt in Europa aangetroffen in warmwaterbronnen (bijvoorbeeld in
Hongarije) en op plaatsen waar het hele jaar koelwater aanwezig is
(bijvoorbeeld bij de Hoogovens in IJmuiden).

Men vraagt vaak van wie ik de vissen gekregen krijg voor een foto, van af nu staat dat ook bij iedere foto samen met de vangplaats vermeld.


Guppy uit Venuzuela ( Johan Ezeman).


Tekst Kees de Jong.
Foto`s Leo van der Meer.
Wort vervolgd.

zaterdag, november 01, 2008

Ataeniobis toweri

De blauwstaart hooglandkarper, een geïsoleerde soort.


Foto boven:man ataeniobius toweri.(vis afkomstig Jan Klungers).

Een aantal soorten dat tot de groep van Mexicaanse hooglandkarpers behoort, heeft de naam moeilijk te houden en te kweken te zijn. Eén van de soorten waarvan dit wordt gezegd is Ataeniobius toweri of de blauwstaart hooglandkarper zoals de Nederlandse naam luidt. De soort wordt op bijeenkomsten van gespecialiseerde liefhebbers zelden tot nooit aangeboden en ik was dan ook erg verrast toen ik in 1994 tijdens een show in Duitsland enkele exemplaren van Schotse hobbyisten kon krijgen.

Foto boven:Ataeniobius toweri (vis is afkomstig van Jan Klungers)

Systematiek:
Ataeniobius toweri behoort samen met zo’n 25 andere soorten tot de goodeïden. Deze groep is vooral bekend door het feit dat de soorten levendbarend zijn en dat er een duidelijke uitwisseling van voedingsstoffen tussen het lichaam van het vrouwtje en de jongen plaatsvindt, iets wat bij de meeste levendbarende tandkarpers minder duidelijk is. Om voedsel uit het moederlichaam op te nemen beschikken de jongen over een soort navelstreng, trophotaenia geheten. Deze is gevormd door speciaal aangepast darmcellen. Bij de meeste jongen is dit snoer enkele uren tot enkele dagen na de geboorte duidelijk zichtbaar.

Foto boven ataeniobius toweri (Vis afkomstig Jan Klungers).

De soort werd in 1904 door Meek in 1904 als Goodea toweri beschreven. De verschillen met de andere soorten in het genus Goodea waren voor Hubbs & Turner in 1937 aanleiding om de soort in het nieuwe genus Ataeniobius te plaatsen. ‘Ataeniobius’ betekent ‘leeft zonder trophotaenia’ en dit verwijst naar het feit dat de jongen van de soort geen ‘navelstreng’ hebben. Het is de enige hooglandkarper waarbij deze ontbreekt. De soort neemt dan ook een geïsoleerde positie binnen deze groep in. De uitwisseling van voedingsstoffen vindt bij deze soort plaats via een kleine verdikking aan het uiteinde van de dikke darm van de jongen plaats. De wetenschappers zijn het er niet over eens of dit nu een primitieve of juist meer ontwikkelde vorm is binnen de groep van de hooglandkarpers.

Foto boven Ataeniobius toweri (vis is afkomstig Jan Klungers).

Hieronimus (1995) geeft aan dat recent onderzoek duidelijk heeft gemaakt dat de verschillen van de soort met andere soorten uit het genus Goodea dusdanig klein zijn dat Ataeniobius toweri mogelijk toch weer in dit genus geplaatst zal worden.

Van de hooglandkarpers is bekend dat de verschillen tussen de soorten niet groot zijn. Sommige soorten zijn zowel qua uiterlijk als genetisch nauwelijks te onderscheiden van andere. Het is een groep dieren die zich in evolutionair opzicht nog volop aan het ontwikkelen is. De kleine onderlinge verschillen zorgen er voor dat er nauwelijks een barrière is die er in het aquarium voor zorgt dat de soorten niet onderling kruisen. Hoewel er niet veel over bekend is, ontstaan er waarschijnlijk snel bastaarden uit een paring tussen twee verschillende soorten. In sommige gevallen is de afstand tussen twee soorten uit verschillende genera reeds gering. Er zijn inmiddels wel kruisingen binnen het genus Characodon (Kunath, 1990) en in het genus Skiffia (zie Wischnath, 1993) bekend.
Het verdient dan ook aanbeveling om bij het samen houden in het aquarium van soorten uit deze interessante groep dusdanig verschillende soorten te houden dat er geen ongewenste bastaarden kunnen ontstaan. Deze voegen over het algemeen niets aan de reeds aanwezig soorten toe en leiden al snel tot allerlei misverstanden wanneer ze bij andere liefhebbers terecht komen. Wanneer we dan ook nog in ogenschouw nemen dat een groot aantal van de soorten in het natuurlijke biotoop wordt bedreigd, zal het duidelijk zijn dat het houden van de zuivere soort (indien mogelijk met oorspronkelijk vangplaats), veel meer nut heeft dan het kweken en houden van allerlei bastaarden.


Foto`s boven: zijn gemaakt door Kees de Jong.(Laguna Media Luna Mexico)
Verspreiding:
De blauwstaart hooglandkarper wordt slechts aangetroffen in Laguna Media Luna in de buurt van de plaats Rio Verde in de staat San Luis Potosi in Mexico. Ze is hiermee de meest oostelijke vertegenwoordiger van de hooglandkarpers en geografisch geïsoleerd.
Volgens Wildekamp (1995) wordt de soort net als de in hetzelfde gebied voorkomende killi Cualac tesselatus Miller, 1956 bedreigd. Als reden hiervoor geeft hij in de eerste plaats faunavervalsing in de vorm van de zeilvinmolly (Poecilia latipinna) en Gambusia en Tilapia soorten. In de tweede plaats speelt de milieuvervuiling een belangrijke rol. Door het gebruik van grote hoeveelheden water om landbouwgrond te irrigeren, wordt het toch al kleine biotoop nog verder bedreigd.

Foto`s boven: zijn gemaakt door Kees de Jong.(Laguna Media Luna Mexico )

De omstandigheden in het natuurlijke verspreidingsgebied zijn dusdanig slecht dat de soort is opgenomen in het kweekprogramma van bedreigde Mexicaanse vissoorten van de universiteit van Nuevo Leon (Gonzalez, 1995). We hebben hier kortom te maken met een soort waarvan het voortbestaan op korte termijn afhankelijk kan zijn van de in gevangenschap gehouden dieren! Aquariumhouders kunnen bij het voortbestaan van deze soort een belangrijke rol spelen.


Foto`s boven: zijn gemaakt door Kees de Jong.(Laguna media Luna Mexico)

Het biotoop bestaat uit een aantal warmwaterbronnen met daaromheen een aantal stroompjes en moeras. Verder is er een aantal irrigatiekanalen aangelegd. Het water is zwavelhoudend en heeft een temperatuur die niet onder de 28°C komt. ‘s Zomers kan de temperatuur oplopen tot ongeveer 30°. De hardheid is erg hoog, namelijk boven de 50°dH. Er worden veel algen aangetroffen. De blauwstaart hooglandkarper wordt meestal in het stromende water aangetroffen.

Andere soorten die samen met A. toweri voorkomen, zijn volgens Hieronimus (1995) cichliden, de karperzalm Astyanax fasciatus, de meerval Ictalurus mexicanus en een arenvis (Dionda rasconis). André Schonewille ving bij Laguna Media Luna een bijzonder fraaie vorm van de kortvinnige molly Poecilia mexicana.

Foto boven: man Ataeniobius toweri (vis afkomstig Jan Klungers).

Uiterlijk:
A. toweri is torpedovormig van bouw. Een typische bewoner van snelstromende watertjes. Op het bruine lichaam ligt een blauwgroene glans. Wanneer de vissen schrikken, zijn er op het lichaam twee horizontale strepen met daartussen een lichte baan te zien. Deze tekening is tevens het jeugdkleed. Wanneer de mannetjes in goede conditie zijn, hebben ze een blauwe staart. De vinnen zijn verder zo goed als kleurloos. Over het algemeen maakt de soort een grauwe indruk. Het is geen kleurrijke vis en het zal dan ook wel nooit een populaire aquariumvis worden.

Foto boven: koppel Ataeniobius toweri(vissen zijn afkomstig Johan Ezeman).

Qua kleur en bouw zijn de twee geslachten moeilijk uit elkaar te houden. Ook drachtige vrouwtjes blijven hun slanke lichaamsbouw houden. Het beste is het geslacht aan de hand van het andropodium vast te stellen. De mannelijke aarsvin van de hooglandkarpers is omgevormd tot een, voor deze groep zo kenmerkend, geslachtsorgaan, het andropodium. Hoewel dit bij de blauwstaart hooglandkarper niet zo duidelijk ontwikkeld is als bij sommige andere soorten, is de inkeping in de aarsvin van de mannetjes een duidelijk geslachtskenmerk.

Foto boven: man Ataeniobius toweri(vis is afkomstig van Johan Ezeman)
Verzorging en kweek:
De blauwstaart hooglandkarper heeft de naam lastig te houden en moeilijk te kweken te zijn. Wanneer we naar de gegevens over het natuurlijke biotoop kijken, kan hieruit al een aantal mogelijk oorzaken worden gehaald voor problemen bij het de verzorging. Het water in het natuurlijke biotoop is zeer hard en het houden van de soort is dan ook bijna niet mogelijk op zacht water. Zelf houd ik de soort zonder problemen bij een hardheid van rond de 14°dH. Ook aan de temperatuur is mij niet alles gelegen. Een temperatuur van rond de 28°C krijgt de soort bij mij zeker niet. Hoewel het ‘s zomers af en toe wel eens meer dan 30°C in mijn kweekhok is, staat daar een wintertemperatuur van rond de 18°C tegenover. Hoewel de vissen bij een lager temperatuur iets minder aktief zijn, doen ze het verder prima. Wat volgens mij één van de belangrijkste redenen voor het niet goed kunnen houden van de soort is, is het niet voldoende verversen van het water. Net als alle hooglandkarpers is ook A. toweri erg gevoelig voor de waterkwaliteit. Hoewel de vissen uit deze groep in Mexico ook in sterk vervuild water worden aangetroffen, zijn ze in het aquarium erg gevoelig voor watervervuiling van welke aard dan ook. Om de vissen in een goede conditie te houden, ververs ik elke week 50% van het water. Natuurlijk hangt de waterkwaliteit ook af van de visbezetting in relatie tot de hoeveelheid water, maar het is beter om geen risico te nemen en het water minstens eenmaal per veertien dagen te verversen.

Foto boven: Ataeniobius man (vis is afkomstig van Jan Klungers).

De blauwstaart hooglandkarper is een rustige soort die een speciaalaquarium of een aquarium met rustige medebewoners nodig heeft. Ook dan mogen grote groepen planten waarin de vissen zich af en toe terug kunnen trekken niet ontbreken. Het samenhouden met andere wilde soorten heeft tot gevolg dat de blauwstaart zich niet meer laat zien of bleek in een hoekje gaat hangen. Een groot verschil met andere hooglandkarpers als Ameca splendens die zelf wel bepalen wat er in hun directe omgeving gebeurt.
Zelf houd ik de blauwstaart hooglandkarper al enkele jaren samen met de killi Luceinia goodei. Hoewel dit geen echt voor de hand liggende combinatie is die door toeval is ontstaan, gaat het bij mij uitstekend. Beide soorten zijn erg rustig en hebben door hun schuwe aard behoefte aan schuilplaatsen in de planten. De hooglandkarper bewoont de bovenste waterlagen en de killi blijft in de buurt van de bodem zijn kostje opscharrelen.

Tegen de achterwand van het aquarium heb ik grote bossen Javamos, op de voorgrond staat een aantal laagblijvende planten. De filter zorgt voor een stevige beweging van het voorste deel van het aquarium. Het is metname dit deel van het aquarium waar de hooglandkarpers in de stroom staan. Dit gedrag kon André Schonewille ook in de natuur bij deze vissen waarnemen. In het achterste deel met de planten trekken de vrouwtjes zich terug om hun jongen te werpen. Tussen de planten leggen de killi’s hun eitjes en door de grote hoeveelheid mos blijven er van deze soort ook altijd genoeg over om mijn groep in stand te houden.

Foto boven: man Ataeniobius toweri let op de blauwe staart.(Jan Klungers)

De kweek van de blauwstaart hooglandkarper wordt vaak als moeilijk omschreven. Bij mij is in de bak van 100 cm echter altijd een groep jongen aanwezig. Deze pasgeboren jongen worden door de ouders niet achtervolgd en na zich enkele dagen in de planten verscholen te hebben, vertonen ze zich telkens meer. Af en toe worden er jongen te vroeg geboren en ik vind dan een groot aantal volgroeide maar dode jongen op de bodem. Een oorzaak kan ik hiervoor niet geven. Ik kan geen verband ontdekken met vroeggeboorte enerzijds en waterverversen, ander voer of een andere vorm van stress anderzijds. Verreweg de meeste jongen worden bij mij echter levend en in een goede gezondheid geboren. Afhankelijk van het formaat van het vrouwtje zijn dit er bij mij maximaal twintig. Jonge en kleine vrouwtjes werpen de eerste keer echter veel minder jongen. Mijn kweekgroep neemt dan ook vaak snel in aantal toe. Met enige regelmaat moet ik vissen verwijderen om overbevolking tegen te gaan. Echt moeilijk kan ik de kweek zeker niet noemen. In het begin had ik wel enige aanloopproblemen. Mogelijk dat dit mede werd veroorzaakt door het feit dat er geen goede kweekgroep was. Nu de vissen in een school zwemmen met dieren van allerlei formaten en leeftijden, gaat de kweek eigenlijk vanzelf.

Langhammer (1995) noemt het houden in een school een belangrijke succesfactor voor het al dan niet slagen van de kweek bij hooglandkarpers. Volgens hem is het gedrag van de soorten erg complex en wordt dit verstoord wanneer men slechts enkele vissen bij elkaar houdt. Wanneer de dieren hun specifieke gedrag niet goed kunnen uiten, is er een grote kans dat de voortplanting niet goed wil lukken. Langhammer stelt de complexiteit van het sociale gedrag van de goodeïden gelijk aan dat van de Cichliden. Zelf heb ik regelmatig naar het gedrag van de blauwstaart hooglandkarper zitten kijken. Vooral wanneer het water net ververst is, is er sprake van een grote interactie tussen de verschillende leden van de groep. Naast het baltsen wordt ook een pikorde bepaalt, waarbij de vissen achter elkaar aan jagen. Dit beperkt zich tot het naar elkaar happen, de vissen beschadigen elkaar hierbij niet. Het is erg lastig om een goed beeld te krijgen van de exacte interactie tussen de vissen. Mij is het niet gelukt om een pikorde vast te stellen. Het feit dat de vissen onderling nauwelijks uit elkaar te houden zijn, maakt dit ook bijna een onmogelijke opgave.
Wanneer het water net ververst is, is het baltsgedrag het duidelijkst waar te nemen. Hierbij trilt het mannetje met gespreide vinnen voor het vrouwtje. Ook het vrouwtje neemt actief deel aan dit voorspel door haar lichaam heen en weer te schommelen. In tegenstelling tot wat bij de levendbarende tandkapers het geval is, nemen de wijfjes actief deel aan de balts. De paring is bij de blauwstaart hooglandkarper slecht waar te nemen. Bij andere soorten zoals de groene hooglandkarper (Xenoophorus captivus) wordt bijna elke balts gevolgd door een (poging tot) paring, bij A. toweri heb ik de definitieve paring nauwelijks waar kunnen nemen. Bij de paring zwemmen het mannetje en het vrouwtje vlak naast elkaar en brengt het mannetje de sperma met behulp van zijn tot geslachtsorgaan vergroeide aarsvin in de geslachtsopening van het vrouwtje. De jongen worden na ongeveer acht weken geboren.
Voeding:
Qua voedsel is A. toweri geen lastige kostganger. Alle voer wordt gegeten. Waarschijnlijk vormen algen in het natuurlijk biotoop een belangrijke voedselbron. De vis heeft in verhouding lange darmen en dit duidt er op dat plantaardige kost een belangrijk bestanddeel van het voedsel is. Langhammer geeft aan dat de omnivore hooglandkarpers niet te zwaar gevoerd moeten worden. Een goede kwaliteit droogvoer is volgens hem voldoende. Het vaak verstrekken van allerlei soorten levend voer kan volgens hem tot gevolg hebben dat de jongen in het lichaam van het vrouwtje te veel voedsel krijgen en te groot worden. Dit kan zelfs de dood van het vrouwtje tot gevolg hebben.
Zelf voer ik mijn Goodeidae ongeveer twee maal per week dierlijk voedsel als diepvries muggelarven. Verder bestaat het voedsel uit watervlooien en droogvoer. Artemia’s krijgt deze soort praktisch nooit.

Hoewel er mogelijk mensen zijn met andere ervaringen, is de blauwstaart hooglandkarper niet echt moeilijk te houden. De vis stelt echter een aantal eisen waaraan voldaan zal moeten worden om de soort ook over een langere periode te houden en te kweken. Aangezien de soort in zijn natuurlijke biotoop met uitsterven wordt bedreigd, is het kweken door aquarianen misschien op korte termijn de enige manier de blauwstaart hooglandkarper om te overleven. Het is dan ook te hopen dat een aantal aquarianen zich om deze soort bekommerd.

Foto boven: man ataeniobius toweri (Vis afkomstig Johan Ezeman).

Literatuur :
· Hieronimus, H. (1995) Die Hochlandkärpflinge, Westarp Wissenschaften ISBN 3-89432-408-2.
· Wildekamp, R.H. (1995) A world of killies Volume II, American Killifish Association
· Kunath, D. (1990) Die Kreuzung von Characodon lateralis Günther, 1866 mit Characodon audax Smith & Miller, 1986, ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen 2 blz. 7-9
· Wischnath, L. (1993) Atlas of livebearers of the world TFH
· Langhammer, J.K. (1995) Skiffia francesae A fish on the edge of tomorrow! Can we save it? Aquatic Survival 4 blz. 15-19Gonzalez, C..A. (1995) Universidad atonoma de Nuevo Leon - Programs for the endangered fish species of Mexico, Aquatic Survival 3 blz. 14-15

Tekst Kees de Jong.
Foto`s biotoop Kees de Jong.
Foto`s vissen Leo van der Meer.
De vissen zijn afkomstig van twee leden van Poecilia Nederland (dit is een werkgroep van levendbarende tandkarpers) Johan Ezeman en Jan Klungers.