woensdag, december 19, 2007
Voortplantingssucces Heterandria formosa.
Klein maar fijn het mannetje Heterandria formosa,
Het dwergtandkarpertje, Heterandria formosa Agassiz, 1855, behoort tot de bekendste levendbarende tandkarpers. Dit kleine visje is afkomstig uit de zuidelijke staten van de USA en stelt nauwelijks eisen aan de verzorging. De watertemperatuur mag tussen de 12 en 28°C liggen en aan de samenstelling worden geen eisen gesteld. De kweek is niet moeilijk en indien er voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn, zullen er altijd jongen in het aquarium zwemmen. De voortplanting van het dwergtandkarpertje wijkt af van de meeste andere levendbarende tandkarpers. De jongen worden niet allemaal in eenmaal geworpen, maar dit gebeurt over een aantal dagen, waarbij er elke dag 1 of 2 jongen worden geboren. In het lichaam van het vrouwtje bevinden zich jongen in verschillende ontwikkelingsstadia. Dit verschijnsel wordt superfoetatie genoemd. De mannetjes kunnen zo’n 1,8 cm lang worden en de lengte van het gonopodium is 35 tot 40% van de lichaamslengte. De mannetjes van het dwergtandkarpertje baltsen, zoals praktisch alle soorten levendbarende tandkarpers met een lang gonopodium, niet voordat ze paren.
Foto boven vrouw Heterandria formosa.
Aspbury & Basolo deden onderzoek naar de voorkeur van de vrouwtjes en de succesvolle voortplantingen van de mannetjes bij het dwergtandkarpertje en kwamen tot de volgende conclusies.
Over het geheel genomen hebben de vrouwtjes een voorkeur voor grotere mannetjes en deze voorkeur is onveranderlijk. Er wordt dan ook geconcludeerd dat deze voorkeur genetisch bepaald is. Per vrouwtje is er wel een verschil in de mate van deze voorkeur. De voorkeur hoeft niet per se door de lichaamsgrootte an sich van de mannetjes bepaalt te worden. Er kan ook sprake zijn van een kenmerk dat in combinatie met een groter lichaam voorkomt of een combinatie van meerdere. Er zijn veel redenen voor een vrouwtje om een voorkeur voor grote mannetjes te hebben. Enkele zijn: gezondheid, betere genen en evolutionair eerder bepaald.
Hoewel de vrouwtjes een duidelijke voorkeur hebben, is de kans op een succesvolle paring uiteindelijk voor alle mannetjes gelijk. Hiervoor worden door de auteurs drie redenen gegeven. De onderlinge competitie tussen de mannetjes is van meer invloed dan de voorkeur van de vrouwtjes. Er kan een alternatieve voortplantingstechniek van de mannetjes zijn die er voor zorgt dat de voorkeur van de vrouwtjes nauwelijks invloed heeft. De laatste reden die auteurs aangeven is enigszins verrassend. Het zou best eens zo kunnen zijn dat het uitgevoerde experiment geen goed beeld geeft van de vrouwelijke voorkeur voor een partner. Er zijn voor vrouwtjes mogelijk ook andere redenen om zich in de buurt van een bepaald mannetje op te houden. De aanwezigheid van dit mannetje kan er voor zorgen dat ze minder wordt lastig gevallen door andere mannetjes. Ook kan het zich in de buurt ophouden van een groter mannetje deel uitmaken van de anti-predator strategie. Hier is nog veel onduidelijk en verder onderzoek moet hier meer zicht op geven.
Alleen wanneer de grotere mannetjes als eerste bij een vrouwtje worden geplaatst hebben zij een grotere kans om het vrouwtje te bevruchten dan hun collega’s waar de voorkeur niet naar uitgaat. De oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat een paring energie kost en risico’s met zich meebrengt. Enkele risico’s zijn: fysieke beschadiging bij het overbrengen van het sperma, groter risico om opgegeten te worden tijdens de paring, verminderde tijd om voedsel te zoeken.
Het onderzoek maakte nog duidelijk dat alle mannetjes evenveel pogingen moeten doen om een vrouwtje te bevruchten.
De vrouwtjes van veel soorten levendbarende tandkarpers hebben met hun bek fysiek contact met de mannetjes. Dit gedrag wordt wel ‘nippen’ genoemd en komt ook bij mannetjes van een aantal soorten voor. Zo is het onder andere bekend bij de mannetjes van zwaarddragers, platy’s en molly’s. Dit nippen van de mannetjes zou een prikkelende invloed op de vrouwtjes hebben. Bij de vrouwtjes werd het vaak als agressief en afwijzend gedrag richting de mannetjes gezien. Het onderzoek van Aspbury & Basolo maakte duidelijk dat de vrouwtjes dit soort gedrag vooral vertonen bij mannetjes waar hun voorkeur naar uit gaat. Zij zien dit gedrag dan ook als een vrouwelijk signaal om de bereidheid tot paring aan te geven.
Als eindconclusie wordt gesteld dat de voorkeur voor een bepaald kenmerk van de vrouwtjes erfelijk is en dat het hebben van dit kenmerk voor de mannetjes geen grotere kans op een succesvolle voortplanting betekend.
Het hierboven uitgevoerde onderzoek is geheel uitgevoerd onder experimentele omstandigheden. Dit is m.i. een groot verschil met de situatie in de natuur waar het dwergtandkarpertje vaak in grote groepen voorkomt en waar de interactie tussen vele individuen veel complexer zal zijn. Daar zal de kans op het succes van een stiekeme paring ongetwijfeld nog groter zijn. Overigens is de definitie van een paring zoals die in dit onderzoek is gehanteerd het hebben van fysiek contact tussen het gonopodium van het mannetje en de geslachtsopening van het vrouwtje. Het is op dat moment absoluut niet zeker of er wel sperma is overgebracht.
Literatuur:
A.S. Aspbury & A.L. Basolo (2002) Repeatable female preferences, mating order and mating success in the poeciliid fish, Heterandria formosa. Behav. Ecol. Sociobiol. (51): 238-244
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten